Stedebouw
February 7, 2022

Bij planologie gaat het om de toekomst

De planoloog

Bij sommige beroepen vraag je je nooit af wat die mensen doen. We weten wat een dokter is, wat een architect is, een leraar of een piloot. Dat weten we ook omdat het beroep in essentie door de jaren heen niet verandert. Hoe anders ligt dat bij een planoloog. Dat het grote publiek niet meteen weet wat een planoloog is, is nog niet zo erg. Maar eerlijk gezegd weet ik het ook niet meer.

Het idee van de ‘planologie’ ontstond omdat het bij de bouwen van nieuwe steden niet alleen moet gaan om het fysieke ontwerp (het werk van de architect en van de stedebouwkundige), maar ook om sociologische inzichten. En vooral om een blik op de toekomst. Bij stedebouw gaat het immers om de vraag wat voor steden de toekomstige generaties nodig hebben. Voor die integrale aanpak zou je een planoloog nodig hebben. Het woord werd al in 1929 gemunt door De Casseres. De planoloog zou zijn hoogtepunt vieren met de Tweede Nota voor de Ruimtelijke Ordening uit 1966.

De planoloog van vandaag

Van die toekomstdenker met al zijn cijfers, woorden en concepten is nog maar weinig over. Het bracht Peter Pelzer ertoe om een boeiend essay te schrijven onder de titel ‘Verantwoordelijk voor de toekomst, op zoek naar een planologie voor de lange termijn’. Pelzer mist vooral het denken over de lange termijn in de huidige ruimtelijke ordening. Hij laat dat pijnlijk zien aan de hand van een recente advertentie voor een planoloog bij de gemeente Castricum. In die advertentietekst staat te lezen: “Jij bent de verbindende schakel tussen inwoners en ondernemers en de gemeentes. Wanneer zij een vergunningaanvraag doen die afwijkt, bijvoorbeeld omdat die niet past binnen het huidige bestemmingsplan, onderzoek jij wat er mogelijk is. Uiteraard kom je daarbij soms ook voor uitdagende situaties te staan. Elk plan heeft immers voor- en tegenstanders. […] Je gaat met alle betrokkenen om tafel en brengt uiteindelijk een gedegen advies uit aan het bestuur. Met een beetje geluk zijn binnen een paar jaar de eerste resultaten van je werk al zichtbaar in het landschap. Mooier kan niet, toch?”

Inderdaad in die tekst is de toekomst ver te zoeken. De planoloog van tegenwoordig maakt blijkbaar geen plannen meer voor de toekomst, maar zorgt ervoor dat van de laatste plannen voor de toekomst vooral wordt afgeweken. In goed overleg met bewoners en ondernemers. En het gaat dus ook niet om werk wat in de verre toekomst zijn vruchten zal afwerpen, maar om werk wat al “binnen een paar jaar” zichtbaar zal zijn. Ja, door iets toe te laten, wat we eigenlijk niet zouden moeten toelaten. Ja, door compromissen te sluiten met toevallige passanten, zonder het publiek belang van de toekomst voor ogen te houden.

De planoloog van gisteren

In Pelzer’s essay kom je veel lezenswaardigs tegen. Maar het is ook echt een essay: het begint ergens en het eindigt ergens. Het is geen onderzoek met een heldere probleemstelling en een duidelijke conclusie. Het is geen column met één mooie notie. Bij Peter Pelzer is het vooral een zoektocht. Hij verbaast zich erover dat de lange termijn zo geheel verdwenen is uit het werk van de planoloog. Dat het nog alleen lijkt te gaan om het proces (bewoners en ondernemers tevreden stellen met een vergunning, waarmee iedereen kan leven). En dat die planoloog in Castricum bijvoorbeeld helemaal geen aandacht hoeft te hebben voor de klimaatverandering, de biodiversiteit of de vraag hoe mensen over enige decennia zullen samenleven.

Zijn essay inspireert me, vooral om verder te denken en om te proberen het antwoord scherper te krijgen. Want hoe is dat langetermijndenken eigenlijk uit de planologie verdwenen? Dat is al jaren aan de gang. Al veel te lang zijn planologen veel te veel met het heden bezig. Zoals Pelzer een hele scherpe definitie aanhaal van de Amsterdamse planoloog Koos van Zanen:  “Wat je doet als planoloog moet stadslogisch zijn. […] Het gaat er bij planologie om dat de juiste dingen op de juiste plek komen.” Stadslogisch? Gaat het niet om de toekomst?

Eerlijk gezegd, ik stoorde me al veel eerder aan planologen, ver voordat ze ondergingen in het inhoudsloze geneuzel over de burger en de ondernemer. Te vaak ging het alleen over de ruimtelijke inrichting en niet over de toekomst. Te vaak werd die ruimtelijke inrichting niet meer geënt op de problemen van de toekomst, maar op de normen die in het wereldje van de planologen leidend zijn. Zonder dat burgers duidelijk is waarom die normen leidend moesten zijn en wat die normen ons zouden brengen.

Ook Peter Pelzer geeft daarvan voorbeelden in zijn essay. Ook bij hem weer die afkeer van de auto, zoals je die bij zoveel planologen tegenkomt. Maar wat is er tegen een auto? Waarom zouden mensen geen auto mogen rijden? Omdat dat het klimaat schaadt? Oké, maar zeg dat dan. En zeg er dan meteen bij dat een fossiel-vrije auto het klimaat niet schaadt. Ook bij Pelzer weer die niet-gemotiveerde afkeer van bouwen aan de randen van de stad, terwijl de klimaatverandering toch vraagt om meer groen in de stad.

Deze voorbeelden zijn met vele andere aan te vullen. Denk aan al die interessante ruimtelijke concepten. Zijn functiescheiding en (later) functiemenging in de ruimtelijke ordening visies op de toekomst, of gewoon normatieve gedachten die volgens planologen leidend moeten zijn bij de inrichting van de ruimte in het heden. Waarom hadden we eerst ‘gebundelde deconcentratie’ nodig en later de ‘compacte stad’? Was de toekomst zo snel veranderd, of was het vertoog zo snel veranderd? Te vaak waren al die fraaie ruimtelijke concepten losgezongen van de toekomst en werden ze een doel op zich.

Zo werd de planologie een wereld voor insiders, niet alleen met zijn eigen concepten, maar ook met zijn eigen voor- en afkeuren. Eerst moesten we uitbreiden, toen moesten we inbreiden, terwijl we nog steeds uitgingen van 20 miljoen Nederlanders in de toekomst. En altijd kiezen planologen voor het openbaar vervoer, zonder duidelijk te maken waarom de overheid hier de wens van een de grote meerderheid van de Nederlanders mag negeren.

De planoloog van de toekomst

Planologie gaat over twee vragen: welke toekomst wensen we én hoe moeten we de ruimte op dit moment zodanig inrichten dat die gewenste toekomst dichterbij komt. De echt politieke en normatieve vragen betreffen dus de gewenste toekomst. En niet de ruimtelijke inrichting. Die ruimtelijke inrichting die we nu kiezen, moet vooral een antwoord zijn op de publieke belangen die in de toekomst veilig moeten worden gesteld.

De oorspronkelijke planoloog koos voor de volle definitie. Na de jaren 60 verdween de vraag welke toekomst we ons wensen gaandeweg bij de planologen uit beeld. Het normatieve debat onder planologen ging steeds vaker over de ruimtelijke inrichting an sich. In de laatste decennia is ook die inhoud uit de planologie verdwenen, en is de planoloog verworden tot een bestuurskundige die het gesprek met burgers en ondernemers faciliteert.

Pelzer wil weer terug naar een inhoudelijke planologie. Hij lijkt ook terug te willen naar de planologie in de oer-vorm. Nadenken over de toekomst, keuzes maken over de toekomst en op basis daarvan de ruimte inrichten in het nu. Maar tot mijn verrassing beklaagt hij zich dan weer uitgebreid over het feit dat er geen ‘verbeelding’ meer is. Alsof we toch weer het normatieve debat over de ruimtelijke inrichting an sich moeten voeren. Alsof we niet weten welke problemen op ons afkomen. Natuurlijk, we kennen niet alle problemen die op ons af komen, maar de problemen die we al kennen zijn ernstig genoeg om ons grote zorgen te maken.

Overigens is het woord ‘probleem’ hier minder geëigend. Het begrip is te vaag voor dit debat.   En het gaat ook niet om zaken die ik persoonlijk als probleem ervaar, maar om maatschappelijke belangen die in de toekomst wellicht onder druk komen te staan. En het is om die reden dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen. En maatschappelijke belangen zijn geen objectief gegeven: maatschappelijke belangen zijn een politieke keuze.

In het kader van de planologie moeten maatschappelijke belangen die in de toekomst onder druk komen te staan dus het startpunt van elk gesprek zijn. En vanzelfsprekend zijn voor de planologie alleen de maatschappelijke belangen relevant waar een andere ruimtelijke inrichting een oplossing kan bieden. Als denkexercitie onderken ik hier vijf maatschappelijke belangen die in de toekomst (zeer) onder druk komen te staan: leefbaarheid, veiligheid, welvaart, volksgezondheid en sociale cohesie.

Om de leefbaarheid voor toekomstige generaties te garanderen zal de klimaatverandering moeten worden tegengegaan en zullen we ons moeten aanpassen aan de klimaatverandering die al onvermijdelijk is. Ja, het gaat hier voor een deel ook om veiligheid: wanneer de zeespiegel stijgt dreigt gevaar van overstroming. Veiligheid in de betekenis van de defensie, vraagt in de tegenwoordige tijd geen ruimtelijke ingrepen meer. De tijd van de Hollandse Waterlinie ligt inmiddels lang achter ons.

Om de welvaart voor toekomstige generaties te garanderen zal de bereikbaarheid gegarandeerd moeten zijn, met de name de bereikbaarheid van de steden.

Vanwege de het maatschappelijke belang van volkshuisvesting zal we nog veel moeten worden gebouwd, omdat het inwonertal van Nederland naar verwachting nog lange tijd zal stijgen.

Vanwege het belang van de volksgezondheid moet de teruggang van biodiversiteit drastisch worden tegengegaan en zelfs gekeerd. Alleen wanneer de in staat zijn om de planeet minder te belasten blijven de eco-systemen waar zonder de mens niet kan, in tact.

Ten slotte vraagt de sociale cohesie nu en in de toekomst aandacht. Daarvoor hebben we niet alleen goed sociaal beleid en goed onderwijsbeleid nodig, maar ook een juiste ruimtelijke inrichting.

Vervolgens komt de vraag: hoe kunnen we (vanaf) nu in de inrichting van de ruimte zodanig rekening houden met de toekomst dat de genoemde maatschappelijke belangen voldoende worden gediend? Daarbij is een weging onvermijdelijk. Ten eerste is het ene maatschappelijke belang belangrijker dan het andere (hebben we economische groei echt nodig of is er voldoende welvaart als we op hetzelfde niveau blijven?). Ten tweede is de relatie met de gewenste ruimtelijke inrichting in het ene geval evidenter dan in het andere.

Zo zullen we, wat mij betreft, bij de ruimtelijke inrichting vooral oog moeten hebben voor de klimaatmitigatie, de klimaatadaptatie, het borgen van de biodiversiteit en het tegengaan van de segregatie.

De klimaatmitigatie vraagt dat we meer ruimte maken voor windmolens, zonnepanelen, geothermie en getijdenenergie. Klimaatmitigatie vraagt dat we minder ruimte maken voor (fossiele) energieslurpende activiteiten die ons bovendien weinig opleveren (minimaliseren van Schiphol en Rotterdamse haven, tegengaan van datacenters etc.) Klimaatmitigatie vraagt dat veenweidegebieden weer verwateren. En dat we veel bossen aanleggen.

De klimaatadaptatie vraagt dat we onze ruimtelijke inrichting aanpassen aan een verhoogde zeespiegel. Dat betekent dat we op zijn minst niet meer bouwen in diepe polders, dat we bij overstromingen op tijd weg kunnen komen, dat we accepteren dat onze economische kern naar het Oosten verschuift, etc. Klimaatadaptatie vraagt ook om het vergroenen van steden.

Het borgen van de biodiversiteit vraagt om het omzetten van grote delen van het landbouwarsenaal in natuur en het anders gebruik van de resterende landbouwgrond.

Het tegengaan van segregatie vraagt om te beginnen om de bouw van een groot aantal woningen. Want als er genoeg woningen zijn wordt de segregatie niet verder aangejaagd door de huizenprijzen. Maar het tegengaan van segregatie vraagt vooral om de bouw van gemengde wijken. Vooral in de dure wijken moet veel sociale huurwoningen worden gebouwd.

Epiloog

Bij planologie gaat het dus om de toekomst. Bij planologie gaat het dus om politieke keuzes. Primair gaat het om de toekomst die we wensen, en het inrichten van de ruimte in het nu hoort daarvan te zijn afgeleid. Een planoloog borgt de lange termijn bij de inrichting van de ruimte op dit moment.

De planoloog is daarbij minder uniek dan je misschien zou denken. Van elke beleidsambtenaar zou je een vergelijkbare definitie kunnen geven: een beleidsambtenaar borgt de lange termijn in het beleid dat op dit moment wordt vastgesteld. Helaas geldt ook voor veel beleidsambtenaren dat ze te veel in het heden zitten en te weinig in de toekomst. En dat ze te veel in de processen zitten en te weinig in de inhoud. Maar hoe kan je goed beleid voeren als je niet over de toekomst wilt nadenken?