Politiek
May 2, 2014

Buurtmoestuinen veranderen de samenleving niet

Je hoort het tegenwoordig gelukkig minder vaak: “Iedereen heeft zijn eigen waarheid”. Ik vond dat nooit zo’n prettige uitdrukking. Ik begrijp heel goed dat iedereen de werkelijkheid met zijn eigen bril beziet, maar als iedereen zijn eigen waarheid zou hebben, is alles waar en heeft een gesprek over die werkelijkheid nog maar weinig zin. Veel erger: ook onderzoek doen naar de sociale werkelijkheid met al zijn waarborgen van betrouwbaarheid en validiteit, zou geen zin meer hebben, omdat elke kritiek kan worden weerlegd met het argument: “Dit is jouw waarheid”.

Dat gevoel bekroop me bij het lezen van het boek van Mariska van den Berg over nieuwe collectieven in het publiek domein onder de titel Stedelingen veranderen de stad. Ik heb zelden zo’n goed geschreven en goed gedocumenteerd boek gelezen, dat zoveel onwaarheid bevat. Of misschien moet ik zeggen: zoveel hoop en zoveel geloof dat de wereld er anders uitziet dan in werkelijkheid het geval is. En dat is jammer, want het onderwerp is ontzettend interessant. En ook jammer omdat het boek verder zo boeiend is.

Het begint al in de eerste zin. Van den Berg ziet een hausse aan initiatieven waarmee stedelingen naar eigen inzicht invulling geven aan het openbaar gebied in de stad. Maar is dat werkelijk geval? Is er sprake van een hausse? Of is dat wensdenken? Na een boeiend essay volgen 18 voorbeelden, waarvan verschillende uit het buitenland. Het gaat hier van buurtmoestuinen naar pogingen om de Binckhorst in Den Haag te veranderen. De verhaaltjes eindigen niet zelden een beetje treurig: het project is inmiddels opgeheven of heeft het anderszins erg moeilijk.

Ik neem het Mariska van den Berg helemaal niet kwalijk dat ze erin gelooft en in blijft geloven. Ik waardeer het ook dat ze na een aantal pagina’s opmerkt dat ze niet ‘neutraal’ in het onderwerp staat, ‘om uiting te kunnen geven aan haar betrokkenheid’. Bovendien doet ze zelf mee aan een van de beschreven projecten. Dat ze niet neutraal is, was overigens al gebleken. Zo komt gentrificatie niet voort uit maatschappelijke initiatieven, maar is alleen actievoeren tegen gentrificatie een voorbeeld van maatschappelijk initiatief. Ze pleit ook voor de inrichting van de stedelijke ruimte ‘vrij van commerciële belangen’. Het moet om de mensen zelf gaan en niet om de hoogste bieder, die waarschijnlijk toch ook wel een mens zal zijn geweest. We moeten werken aan de openbare ruimte buiten de ‘professionele kaders om’. Argument: in het beleid krijgt de economische waarde van het vastgoed steevast voorrang op de gebruikswaarde van de stad en menselijke behoeften. In de wereld van Van den Berg gaat het daartegen altijd om ‘buurtbewoners, kunstenaar, ontwerpers en activisten’. Ik ben een groot voorstander van maatschappelijke initiatieven, maar ben blij dat de overheid zich ook nog met de stedelijke ruimte bemoeit, als die vier categorieën het enige alternatief zouden zijn.

Ik heb nog een derde bezwaar, voordat ik overga op al die interessante maatschappelijke initiatieven: het ontstaan van geveltuintjes (letterlijk genoemd) staat hier model voor een ‘samenleving die op een punt is gekomen waarop ze zichzelf opnieuw moet uitvinden’. Het einde van de verzorgingsstaat en de komst van de participatiesamenleving, alles wordt erbij gehaald. En dat is gewoon jammer.

Hoe boeiend is dan ook het contrast met het derde deel van het boek, na het essay en na de voorbeeldprojecten, waar Van den Berg een aantal interessante denkers interviewt. In haar vragen betreedt Van den Berg een heel andere werkelijkheid. Zo zegt ze zelf: “De initiatieven die ik onderzocht zijn marginale speldenprikjes in het bestaande stedelijk weefsel”. Al blijven het proefmoestuintjes van stedebouw van onderop. Met name het laatste interview met Sadik Harchaoui is niet alleen interessant, maar vooral onthullend. Van den Berg noemt het advies van de RMO, waarvan Harchaoui voorzitter is, zelfs bedreigend waar de RMO ervoor pleit om de inhoudelijke zeggenschap van de burgers te koppelen aan financiële verantwoordelijkheid. Van den Berg wilde net voorstellen dat de overheid al die maatschappelijke initiatieven veel meer van een solide financiële basis zou moeten voorzien.

Ik voel me vrij om met mijn eigen ‘waarheid’ af te ronden.

  • Ik juich dit soort maatschappelijke initiatieven enorm toe. Ze zijn van groot belang voor het welbevinden van de burgers. En hoe meer burgers bijdragen aan het publiek domein hoe interessanter de lokale democratie wordt. Ik deel dus de mening van Mariska van den Berg dat bottom-up initiatieven serieus moeten worden genomen en dat de lokale overheid er (veel meer) ruimte aan moet bieden.
  • Ik ben blij me elke poging om de gesloten overheidscultuur uit te dagen en met elke poging om nieuwe invulling te geven aan het begrip lokale democratie.
  • Ook als het om een hausse zou gaan, blijven het ingrepen op micro-niveau. Bij ingrepen op macro-niveau zal de strijd om belangen die stedebouw en ruimtelijke ordening zo kenmerkt, altijd weer opduiken. Ik ben blij als er een overheid is die een bepalende rol speelt bij het beslechten van die strijd. Ik vrees dat anders vastgoedwaarde en commerciële belangen geheel doorslaggevend zullen zijn.
  • In dat opzicht is het zo jammer dat de ruimtelijke ordening (en de stedebouw) het geld en de weg lijken kwijt te zijn. Natuurlijk heeft de transitie van een op maakbaarheid en modernisme gebaseerde ruimtelijke ordening tijd nodig. Maar het wordt wel tijd om de nieuwe ruimtelijke ordening eens echt in de steigers te zetten: een ruimtelijke ordening die veel meer aansluit bij de initiatieven van burgers en tegelijkertijd anticipeert op de nieuwe maatschappelijke vraagstukken.