Politiek
August 14, 2023

De bestuurskunde tussen meepraten en tegenpraten

In mijn vorige blog beschreef ik de jubileumbundel van de Vereniging van Bestuurskunde. Alle grote maatschappelijke problemen kwamen voorbij. Ik constateerde twee dingen: bij de oplossing van de problemen waren bestuurskundigen nagenoeg afwezig en bij de beschrijving van de problemen ontbrak een eigen bestuurskundige optiek. Ik kom de volgende keer terug op dat laatste gemis. Vandaag gaat het over de onzichtbaarheid van de bestuurskunde. Juist op dat punt nam Paul ‘t Hart mijn betoog in een scherpe reactie op de korrel. Hij zag daarbij even over het hoofd dat ik hier vooral de voorzitter van de VB, Mirko Noordegraaf citeerde.

Laten we die onzichtbaarheid aanscherpen: Mirko Noordegraaf doelt hier nadrukkelijk op de onzichtbaarheid van de bestuurskunde bij het oplossen van maatschappelijke problemen. Niet om onzichtbaarheid in het openbaar bestuur in het algemeen. Persoonlijk proef ik heel veel bestuurskunde als het op ministeries over ‘processen’ gaat. En het zou heel goed kunnen dat de enorme toestroom van bestuurskundigen in de laatste decennia iets te maken heeft met het kantelen van ‘inhoud’ naar ‘proces’ binnen de overheid (waarbij ik vooral op de rijksoverheid doel, omdat gemeenten zo dicht op de maatschappelijke problemen zitten dat ze wel worden gedwongen tot de inhoud).

En wat moeten we verstaan onder onzichtbaarheid bij het oplossen van maatschappelijke problemen (voorzover die werkelijk worden opgelost)? Betekent dit dat de overheid te weinig de adviezen van bestuurskundigen opvolgt? Terwijl bestuurskunde toch niet alleen het openbaar bestuur wil beschrijven, maar ook het openbaar bestuur van goede adviezen wil voorzien. Maar wat zijn goede adviezen? Ik ben bang dat bestuurskundigen die vraag in de regel te weinig problematiseren. En dat daar één van de oorzaken van die onzichtbaarheid is gelegen.

Wie een zinvol advies wil uitbrengen, moet zich altijd realiseren dat kennis nooit zegt wat je moet doen. Elk advies van een wetenschapper weerspiegelt dus niet alleen zijn kennis, maar ook zijn eigen subjectieve normen. Daarom is een advies vooral zinvol als de eigen normen worden geëxpliciteerd. Laat ik vaststellen dat ik die transparantie bij advisering door bestuurskundigen veel te weinig tegenkom.

Zou het zo kunnen zijn dat bestuurskundigen in hun adviezen te weinig expliciet zijn over hun eigen normen, omdat ze te gemakkelijk de normen van de overheid tot de hunne hebben gemaakt? Waarom zou je over onderliggende normen spreken als je opdrachtgever dezelfde normen heeft? Één voorbeeld: ik heb me in de jaren 90 en de jaren 0 altijd verbaasd over het gemak waarom bestuurskundigen (wetenschappers én adviesbureaus) meegingen in New Public Management, zonder aan te geven op grond van welke persoonlijke normen ze tot die conclusie kwamen en zonder aan te geven dat je op grond van de kennis van het openbaar bestuur, gekoppeld aan andere persoonlijke normen, ook tot heel andere adviezen zou kunnen komen. Ja, als je te veel meepraat, ben je minder zichtbaar. En heeft je werk ook minder effect.

Kritische noch positieve bestuurskunde is een oplossing

In dit verband zou je verheugd kunnen zijn over de opkomst van de zogenaamd ‘kritische bestuurskunde’ en van de zogenaamd  ‘positieve bestuurskunde’. De kritische bestuurskunde kiest ervoor het perspectief van de samenleving te kiezen, in plaats van het perspectief van de bestuurlijke elite. Door dat onderscheid aan te brengen worden de onderliggende normen van de bestuurskundige advisering in ieder geval transparanter. Hetzelfde geldt voor de ‘positieve bestuurskunde’, waarbij het belangrijkste doel lijkt om positiever te schrijven over het openbaar bestuur. En om niet mee te huilen met de wolven van social media die alles afkeuren wat de overheid probeert te doen.Ook positieve bestuurskundigen maken het debat over de onderliggende normen transparanter.

Toch heb ik mijn twijfels. Want het gaat bij de kritische bestuurskunde en de positieve bestuurskunde niet alleen om bestuurskundige adviezen. Het gaat hen beiden om het verwerven van andere kennis. De kritische bestuurskundigen willen daarbij vooral het perspectief van de samenleving kiezen, de positieve bestuurskundigen willen vooral de overheid, die toch al zo onder druk staat, wat meer lucht te geven, of zelfs meer zelfvertrouwen. Wanneer deze uitgangspunten niet alleen de vraagstelling, maar ook de uitkomsten van het onderzoek gaan beïnvloeden, zijn we echt op de verkeerde weg. Ik geloof niet in een wetenschap die op zoek is naar bewijs voor de juistheid van een bepaald perspectief, of op een wetenschap die vooral kennis wil verzamelen die een zoekende overheid meer zelfvertrouwen moet geven.  Als wetenschapper ben je op zoek naar verbreding van kennis over het openbaar bestuur en ben je altijd aanspreekbaar op de vraag waar je die kennis vandaan hebt gehaald. Dan volstaat niet het argument dat je onderzoek doet voor zielige burgers of voor wanhopige bestuurders.

We brengen de bestuurskunde alleen verder door onbevooroordeeld onderzoek te doen naar het openbaar bestuur. En we brengen bestuurskundige adviezen alleen maar verder door veel transparanter te zijn over de normen waarop bestuurskundige adviezen zijn gebaseerd. En nog mooier: wanneer zichtbaar wordt gemaakt dat de ene norm leidt tot een ander advies dan de andere. Dan zet je aan tot nadenken.