Politiek
March 11, 2013

De economie bepaalt de ontwikkeling van de stad

Een historicus zal zich over een eeuw wellicht afvragen waarom Rotterdam rondom 2000 zoveel hoge kantoren heeft gebouwd in de binnenstad. In de jaren ’80 ging het om de Boompjes aan de Maas, in de jaren ’90 om het Weena bij CS en daarna om de Wilhelminapier op Kop van Zuid. De reden was simpel: Rotterdam zag de werkgelegenheid in de haven snel teruglopen en wilde nieuwe bedrijven aantrekken in de sfeer van de zakelijke dienstverlening. Op het eerste gezicht leek het beleid succesvol. Wie echter beter keek zag dat veel nieuwe kantoorgebouwen werden betrokken door bedrijven die al lang in Rotterdam gevestigd waren. Of nog erger: door de gemeentelijke overheid. Zo betrekt binnenkort het Gemeentelijk Ontwikkelingsbedrijf de nieuwste toren op de Wilhelminapier.

De nieuwbouw leidde dus nauwelijks tot het aantrekken van nieuwe bedrijven, maar vooral tot het verplaatsen van bestaande bedrijvigheid. Je zou kunnen zeggen dat de gemeente beter een ander beleid had kunnen voeren. Maar dat zou niet terecht zijn, omdat we pas achteraf kunnen vaststellen dat de economische structuur veranderingen heeft ondergaan en daarmee ook het vestigingsgedrag van bedrijven.

In dat verband is het boek van Gerard Marlet, De aantrekkelijke stad, heel leerzaam. Hij laat daarin zien hoe het vestigingsbeleid van bedrijven door de jaren heen is veranderd. Bedrijven vestigden zich ‘vroeger’, in de negentiende eeuw, bij voorkeur in de nabijheid van havens, rivieren of kolenmijnen. Daar waren hun grondstoffen te vinden, of eenvoudig aan te voeren. En als bedrijven eenmaal een plek hadden gevonden, kwamen de arbeiders vanzelf. Zoals geografen en ruimtelijk economen zeggen: wonen volgde werken. Zo werd het Ruhrgebied belangrijk, zo kon Rotterdam in enkele decennia uitgroeien tot een grote stad. Zoiets laat zich niet zo maar wegpoetsen. Dus nog steeds zijn de gevolgen van de locatiekeuzes van bedrijven in de negentiende eeuw goed zichtbaar op de Nederlandse kaart.

Toch geeft deze oude ‘theorie’ allang geen verklaring meer voor het huidige succes van steden. Nieuwe theorieën zijn daarvoor nodig. Met name iemand als Paul Krugman heeft daaraan fors bijgedragen. Omdat de betekenis van (transport van) grondstoffen sterk afnam, werden andere overwegingen steeds belangrijker voor de locatiekeuze van bedrijven. Voortaan ging het vooral om de nabijheid van bevolkingsconcentraties. Bevolkingsconcentraties hebben veel te bieden voor bedrijven. Er zijn veel toeleveranciers gevestigd. Er wonen veel werknemers. En omdat al die werknemers bij elkaar wonen, leren ze van elkaar en worden ze daardoor productiever (zoals we eerder zagen). En niet te vergeten: in bevolkingsconcentraties wonen veel klanten. En hoe dichter bij de afzetmarkt, hoe sneller en goedkoper kan worden geleverd. Dit alles verklaart waarom steden in de Randstad in vergelijking met andere steden zo’n sterke positie hebben.

De theorie verklaart ook waarom groeiende steden steeds maar sterker kunnen worden. De nieuwe bedrijven trekken nieuwe werknemers, waardoor de lokale afzetmarkt en arbeidsmarkt nog aantrekkelijker worden voor bedrijven. Juist daarom voert het gemeentebestuur van Heerlen een ongelijke strijd tegen de Randstad. Overigens treden na verloop van tijd ook schaalnadelen op van bevolkingsconcentraties. De grondprijzen en de kantoorprijzen worden soms te hoog en de files gaan de bereikbaarheid verstoren. Het verklaart waarom de Randstad wat aan kracht heeft verloren in de laatste decennia, ten gunste van de schil erom heen. Hoe goed de theorie van Krugman en de zijnen ook is, zij verklaart niet waarom Amsterdam en Utrecht het de laatste jaren zoveel beter doen dan Den Haag en met name Rotterdam.

Om deze verschillen te verklaren verwijst Marlet naar een nieuwe theorie, die niet start bij de voorkeuren van bedrijven, maar bij de voorkeuren van mensen. Omdat sommige steden veel aantrekkelijker zijn om te wonen, trekken zij met name meer hoogopgeleiden aan. En hoogopgeleiden zijn productiever, geven meer geld uit en starten vaker een eigen bedrijf. Zo vestigen bedrijven, op zoek naar goede werknemers, zich tegenwoordig graag in steden die aantrekkelijk zijn voor mensen. In jargon: ‘werken volgt wonen’. Uit het onderzoek van Marlet blijkt dat Amsterdam, Utrecht en Haarlem voor burgers tot de vijf aantrekkelijkste steden van het land behoren. Daarmee verklaart hij waarom de Noordvleugel van de Randstad het zoveel beter doet dan de Zuidvleugel.

Maar hoe zit het dan met twee heel aantrekkelijke woonsteden als Groningen en Maastricht? Hoe goed die het ook doen, het valt niet te ontkennen, dat ze het beter zouden doen als ze in de Randstad zouden hebben gelegen. Heeft Krugman dan nog steeds een beetje gelijk? Inderdaad, beide theorieën zijn op dit moment waar. Daarom telt Rotterdam nog steeds heel veel arbeidsplaatsen. En daarom komen die nieuwe bedrijven niet naar Rotterdam, alleen omdat de gemeente nieuwe kantoorgebouwen neerzet. Rotterdam zou er beter aan doen om ervoor te zorgen dat een groter deel van de vele afgestudeerden van de Erasmus Universiteit in de stad blijft wonen. Dan komen de bedrijven vanzelf. En als ze komen (vanwege die hoogopgeleide inwoners van de stad), heb je nog genoeg tijd om kantoorruimte vrij te maken.