Stedebouw
April 5, 2021

De eeuwigheidswaarde van Kropholler

Wie van architectuur én van het lokaal bestuur houdt, en ik doe beide, krijgt al snel een voorliefde voor raadhuizen. Die raadhuizen geven meestal een prachtig tijdsbeeld. Niet alleen omdat vaak vooraanstaande architecten worden uitgenodigd, maar ook omdat het programma van eisen alles zegt over het zelfbeeld van de lokale democratie. En beide, architectuur én zelfbeeld van de lokale democratie, zijn permanent in ontwikkeling. Hoe kenmerkend zijn in dit verband de raadhuizen van de architect Kropholler. Zo schreef hij over zijn raadhuis in Noordwijkerhout ooit:  “Een raadhuis moet in het hele dorp zichtbaar zijn, het moet gezag uitdrukken, en door soliditeit het blijvende uitdrukken.” Nou dat geldt als evenzeer voor zijn raadhuizen in Wateringen, Leidschendam, Grouw, Medemblik, Waalwijk, Asten en Arcen en Velden.

Kropholler (1881-1973) is overigens geen man zonder controverses, zoals vorig jaar bleek uit het mooie boek van Herman van Bergeijk, onder de veelzeggende titel: De zwaarte van de materie. Beter gezegd: het is lange tijd not done geweest om het werk van Kropholler te bewonderen. Of zelfs maar de moeite waard te vinden. Kropholler is een volgeling van Cuypers en van Berlage. Maar waar Berlage zich bleef ontwikkelen bleef Kropholler vooral zijn eigen stijl trouw. Het was de man van orde, zuiverheid, vastheid, waarachtigheid en waarheid. En die waarheid had vooral betrekking op de eeuwige, blijvende waarden in de architectuur. Dat gaf steeds meer problemen naarmate internationaal het modernisme opkwam in de architectuur. Kropholler zette zich daar tegen af en begon vooral de streekeigen elementen te verdedigen. Als voortzetter van de Berlage koos hij voor traditie en voegde daaraan zijn eigen pathos toe. Zo kreeg hij niet zelden het verwijt dat de steunberen die hij graag gebruikte bij raadhuizen, kerken, maar ook bij woonhuizen, gewoon hol waren. Niks steun, alleen een verwijzing naar het verleden.

Baksteen was zijn handelsmerk. Beter gezegd: kloostermoppen. Kropholler wilde daarmee de menselijke kant van een gebouw laten zien. Niet het glas, staal en beton van het modernisme sloten voor hem aan bij de menselijke maat, maar een ouderwetse baksteen. Daarbij moest elk element van zijn gebouwen goed herkenbaar zijn: een dak is voor Kropholler altijd een dak. Woningen moeten bovendien een gevoel van veiligheid geven en er moet (mede daarom) een duidelijke scheiding worden aangebracht tussen publiek en privaat. Kenmerkend voor Kropholler zijn daarbij de kleine ramen, de steile daken, veel details zijn overdreven groot ontworpen en deurklinken en tralies zijn vaak overgedimensioneerd.

Het streven naar de menselijke maat, naar het streekeigene gaat bij Kropholler gaandeweg over in nationalisme. Vooral als tegenhanger van het internationale modernisme. En het nationalisme gaat bij Kropholler in de jaren 30 over in fascisme. Hij wordt lid van het Zwarte Front. Hij sluit zich in de oorlog aan bij Kultuurkamer. En hij geeft in meerdere artikelen blijk van instemming met Duitse bewind. Het was allemaal niet ver weg voor iemand die “echt-Nederlandsche, volksche bouwkunst” wilde maken. Na de oorlog krijgt hij een boete van ƒ 1.000. Toch concludeert Van Bergeijk dat Kropholler in de oorlog vooral naïef en opportunistisch is geweest. Hij wilde tijdens de bezetting vooral doorgaan met een Nederlandse architectuur. Of hij met de vijand heeft geheuld, blijft duister. In ieder geval heeft deze episode de receptie van zijn werk zeker geen goed gedaan. Voor de oorlog werd hij al steeds meer een buitenbeentje, na de oorlog werd hij vooral als zonderlinge eenling beschouwd. Veel opdrachten kreeg hij niet meer.

Dat boek van Van Bergeijk heeft me geïnspireerd. Vooral omdat Kropholler me altijd heeft geïntrigeerd. Ik ken zijn werk vrij goed. Als je zijn stijl eenmaal kent, herken je hem overal. Maar over zijn persoon had ik nog maar weinig gelezen. Zoveel is er ook niet over de man geschreven. Nu ik zijn verhaal heb gelezen, begrijp ik beter waarom ik het werk van Kropholler zo waardeer. En dat heeft alles te maken met zijn houding tegenover de architectuur.

De spanning tussen modernisme en traditionalisme biedt een goed referentiekader voor het denken van Kropholler. Het staat voorop: Kropholler was bepaald geen modernist. En omdat het modernisme, zeker na de Tweede Wereldoorlog het tij mee had, werd Kropholler steeds meer verguisd. Dat wist hij en dat voelde hij ook permanent, waardoor hij steeds rabiater anti-modernist werd. Zo ontstond een vicieuze cirkel naar de vergetelheid. Maar Kropholler had wel degelijk gelijk als hij zich boos maakte over de sloop van de Nederlandse steden, de doorbraken die overal in de jaren 50 en 60 werden gerealiseerd. En met die sloop had het modernisme in architectuur en stedebouw veel te maken. Daarvoor leverden niet alleen de plannen van Le Corbusier voor Parijs (flats!) het bewijs. Het modernisme was een belangrijke motor voor de verandering van het beeld van de steden. Plannen om de grachten in Amsterdam te dempen, plannen om Rotterdam na het bombardement een heel nieuw aangezicht te geven.

Kropholler was al bijna dood toen de tegenbeweging echt op gang kwam. De stadsvernieuwing van de jaren 70 en 80 heeft in Nederland een halt toegeroepen aan de sloop en heeft de waarde van de oude stad weer herkend en erkend. Het debat draaide (gelukkig) weer om de mensen en om de menselijke maat. Ja zeker, veel wijken werden vooral hersteld zonder dat er sprake was van echte vernieuwing. Maar de geborgenheid stond wel weer voorop. Voor modernisten ging het om licht, lucht en ruimte, om top-down, om grootse ideeën, om sloop. De traditionalisten kozen voor geborgenheid, voor bottom-up, voor de menselijke maat en voor zo veel mogelijk behoud.

Kropholler hoorde bij het tweede kamp. En hij stond daarin zeker niet alleen. Nationaal horen Jo Coenen, Sjoerd Soeters etc. bij het tweede kamp. En internationaal staat Kropholler dichter bij Jane Jacobs dan Van Eesteren of Van Tijen ooit hebben gedaan. Kropholler is historisch gezien geen eenling, zijn karakter heeft hem wellicht tot een eenling gemaakt. Hij was een man van de menselijke maat en dat kunnen we toch moeilijk van veel van de modernisten uit zijn tijd zeggen. Overigens heeft Oud geestig en terecht opgemerkt dat Kropholler’s maat meestal wel 5/4 was van de menselijke maat. Ja, zijn gebouwen imponeren vaak omdat ze net iets groter zijn, net iets meer massa hebben dan de rest. Maar ja, dat is ook niet vreemd als je veel raadhuizen en kerken bouwt.

We kunnen over het modernisme veel zeggen, maar niet dat het niet vernieuwend was wat men deed. En ook daar schuurde Kropholler zo nadrukkelijk met het modernisme. Bij de modernisten moest alles nieuw zijn. En vooral anders. Van Eesteren wilde samen met zijn vriend Doesburg de materialiteit aan de architectuur ontnemen. Door het gebruik van andere materialen (glas, beton, staal) leken de gebouwen van de modernen soms te zweven. Waar Kropholler’s gebouwen loodzwaar op de aarde rusten door al die kloostermoppen, al die zware houten deuren en al die overgedimensioneerde scharnieren. Kropholler had ook niet de neiging om zich gedurende zijn leven erg te ontwikkelen. Het is boeiend om te zien dat hij in zijn vroege jaren een bureau voerde met J.F. Staal. Ze ontwierpen echt in gezamenlijkheid. Staal zou later een heel andere kant uitgaan, Kropholler bleef trouw aan zijn eeuwige waarden van de bouwkunst.

Maar we doen Kropholler onrecht als we zouden zeggen dat hij niet “nieuw” zou zijn. Wat Kropholler maakte was werkelijk niet eerder gemaakt. Het verwees naar het verleden, naar de tradities, maar het was er wel voor het eerst. Je kan ook niet van Kropholler zeggen dat hij historiseerde, dat hij als het ware het verleden kopieerde. Kropholler stond met beide benen in de traditie, maar voegde daar zijn eigen schoonheid aan toe. Het eigene van Kropholler is overal herkenbaar. In dat opzicht is Kropholler niet alleen onderdeel van de gemeenschap, maar neemt hij ook de leiding. Hij dient niet alleen de gemeenschap door te bouwen wat men gewend is, door te kopiëren wat er is, maar hij ‘dient’ door meerwaarde toe te voegen. Zoals een goede architect niet-vakgenoten dingen laat zien, waaraan ze zelf nooit zouden hebben gedacht.

In de termen van Tönnies is Kropholler een man van de Gemeinschaft en niet van de Gesellschaft. Hij wil de gemeenschap dienen door haar leden ankerpunten aan te reiken. Kropholler wilde iets toevoegen wat mensen als meerwaarde zouden erkennen. En daar zit natuurlijk een groot verschil met het modernisme. Veel modernisten bouwden niet wat mensen zouden waarderen, maar wat mensen zouden moeten waarderen. En dat denken staat nog steeds model voor de hedendaagse architectuur. Niet verwonderlijk als je eerste college op de Technische Universiteit geheel aan Le Corbusier was gewijd. Natuurlijk ook hier zijn de verschillen niet altijd zwart-wit. Van Tijen vond het van groot belang dat mensen vooral betere huizen kregen en dat architecten ervoor moesten zorgen dat iedereen volwaardig kon wonen. Maar Van Tijen was dan ook geen Le Corbusier die esthetiek en functies belangrijker leek te vinden dan symbolen en geborgenheid. En ook die tegenstelling herkennen we nog steeds in de architectuur: het bieden van geborgenheid versus het bieden van schoonheid.

Er is in ieder geval geen grotere tegenstelling voorstelbaar dan die tussen Kropholler die met beide benen in de gemeenschap stond, met zij belangstelling voor het streekeigene, voor het nationalistische, en, niet te vergeten, met zijn diep-doorleefde katholicisme, en de hedendaagse star-architect die het individualisme draagt als zijn maatpak en die zich weinig bekommert om de vraag wat gebruikers van zijn gebouw zullen vinden. De tegenstelling tussen de star-architect en hemzelf is het beste door Kropholler zelf verwoord: “Er is genoeg geëxperimenteerd. Onze tijd heeft behoefte aan dat, wat eenvoudig is, wat vast, klaar, krachtig van vorm en van geest is, aan het wezenlijke, aan dat wat levend, menschelijk en natuurlijk is. Onze tijd heeft geen behoefte aan de experimenteerende en curieuse van het individualisme.”

In een eerder citaat omschreef Kropholler waaraan een raadhuis moest voldoen. Daaruit bleek dat hij niet alleen bezig was met het gebouw zelf, maar ook met de plek. Voor hem was stedebouw ook echt stedebouw: het bouwen van stedes, van plekken. Nee, Kropholler was niet de man van de strokenbouw. Hij zat hier duidelijk op één lijn met Berlage, hoewel Plan-Zuid in Amsterdam wellicht het tegendeel lijkt te suggereren. Maar ook voor Berlage was stedebouw het maken van een stad door gebouwen te ontwerpen en ten opzichte van elkaar een plaats, een stede te geven. Het was zowel Berlage als Kropholler te doen om stadsbeelden en niet om aan abstract idee van een stad als totaliteit. Zowel bij het ontwerp van een gebouw zelf als bij de relatie van het gebouw tot zijn omgeving, ging het Kropholler om het zoeken naar de juiste verhoudingen. Niet voor niets vergeleek hij bouwkunst met muziek. Bij beide gaat het om de kunst van de juiste verhoudingen. Kropholler heeft zijn hele leven gezocht naar de juiste verhoudingen in de bouwkunst, de eeuwige beginselen van de bouwkunst. In dat opzicht doet hij denken aan Dom van der Laan, hoewel de uitkomst bij beiden geheel verschillend was. Hoe katholiek ze beiden ook waren, de soberheid van Van der Laan lijkt eerder calvinistisch te zijn geïnspireerd.

Herman van Bergeijk besteedt zeer weinig aandacht aan de politieke signatuur van Kropholler. Hij schrijft dat Kropholler zich erg thuis voelde in de katholieke wereld, en om die reden ook graag katholieke kerken bouwde. Hij schrijft dat Kropholler lid is geweest van het fascistische Zwarte Front en voor zijn optreden in de oorlog een forse boete heeft gekregen. Hij laat grotendeels na om hier een oordeel aan te verbinden. Hij wil er vooral mee verklaren waarom Kropholler na de oorlog nog nauwelijks opdrachten kreeg en bijna als een zonderlinge eenling zou sterven. Wellicht heeft Van Bergeijk gedacht: van Le Corbusier weten we ook dat hij een fascist was, zonder dat dat ons oordeel over zijn bijzondere gebouwen bepaalt. De appreciatie van een ontwerp moet los staan van de politieke opvattingen van de architect.

Ik deel die mening. Waarom zouden we raadhuizen van een architect die later achter het fascisme aanholde, anders moeten beoordelen dan raadhuizen van architecten die altijd woke zijn geweest? Hetzelfde geldt voor componisten. Mogen we niet van Wagner houden omdat hij een antisemiet was? Natuurlijk wel, maar er zijn wel grenzen! Het gaat me echt te ver als een auteur zich van antisemitische teksten bedient, als een componist antisemitische liederen in zijn opera’s opneemt, of als een architect de opdracht van een totalitair regime aanneemt om een nieuw gebouw neer te zetten voor de streng gecensureerde staatstelevisie. En er hoort vanzelfsprekend begrip te zijn voor joden die lange tijd moeite met Wagner hadden omdat Hitler met zijn muziek dweepte. Maar ik geloof niet dat het ontwerp van een raadhuis fascistisch of antisemitisch kan zijn, tenzij de gevel is volgeschreven met verkeerde spreuken.

Kropholler was geen Berlage. En dat vond hijzelf ook als hij bewonderend langs de Beurs van Berlage liep. Met wie kan hij zich wel meten? Met welke Nederlandse modernist kan hij zich bijvoorbeeld meten. Hoe wonderschoon de verhoudingen van zijn gebouwen ook zijn, de gebouwen van Van Tijen lijken al vaak erg gedateerd. Hetgeen je toch niet kan zeggen van het Van Abbe-museum van Kropholler, nog los van de aanbouw van Cahen. En ik weet dat het bijna blasfemisch is om Kropholler te vergelijken met Rietveld. Rietveld was een voorloper, Kropholler een eigenzinnige navolger. Maar is het Rietveld-Schröderhuis, die vreemde maquette naast die bizarre snelweg, nu echt een aanwinst, in de zin van een aanvulling op de stad? Laten we deze discussie niet gaan voeren. Laten we slechts vaststellen dat de huizen van Kropholler in de Haagse Vogelwijk tegenwoordig bijna onbetaalbaar zijn. Omdat heel veel mensen er graag in wonen. Ze bieden geborgenheid. En ze lijken eeuwigheidswaarde te hebben. En daarom is het niet zo vreemd dat een wetenschapper van de TU Delft zo’n mooi boek over Kropholler schrijft, dat nog eens mooi en zorgvuldig wordt uitgegeven door NAI010. Blijkbaar is er iets aan het veranderen aan de receptie van het werk van Kropholler. En dat lijkt me zeer terecht.