Politiek
September 17, 2018

De grootheid van #Thorbecke (en van Remieg Aerts)

In de wereld van het binnenlands bestuur wordt wel eens gesproken over ‘het huis van Thorbecke’. Daarmee doelt men dan op de de uniforme indeling van het binnenlands bestuur van Rijk, provincies en gemeenten. En altijd is er wel een slimmerik die zegt dat die driedeling al lang niet meer geldt, met al die samenwerkingsverbanden van gemeenten, met binnengemeentelijke decentralisatie en natuurlijk met Europa. Eigenlijk is de ‘Thorbecke’ al lang achterhaald. Dat was toch die man van de Grondwet van 1848 en de Gemeentewet van 1851? Die mening mag men huldigen. Maar de grootheid van Thorbecke hoeft niet te worden ontkend om je gelijk te halen. Om het nog scherper te stellen: wie de grootheid van Thorbecke ook maar enigszins kent zou niet met zoveel dedain over zijn nalatenschap spreken.

Misschien zou het een goed idee zijn als iedereen die over Thorbecke en het ‘huis van Thorbecke’ klaagt voortaan eerst de voortreffelijke biografie over Thorbecke van Remieg Aerts leest. Een groots boek over een groot man. Wat een vreugde dat er wetenschappers zijn die gewoon een geweldig boek schrijven over één van onze grootste staatslieden en niet op een pagina meer of minder zien. Ik ga die 885 pagina’s niet samenvatten. Ik laat al die prachtige typeringen van deze lange, schrale man, met zijn hautaine gedrag in de Kamer, en zijn romantische liefde voor zijn Adelheid, hier verder onbesproken. Ik pik er vier dingen uit die ik door het lezen van deze biografie scherper ben gaan zien.

Thorbecke’s grootste verdienste ligt in de scheiding van het publieke en het private. De ‘staat’ was in zijn tijd niet meer dan een côterie, een samenballing van private belangen. De staat was het ‘bezit’ van een bepaalde klasse. Je werd burgemeester omdat je van adel was. Je werd vanuit je klasse bedeeld met de functie van Minister of Kamerlid. We hebben het aan Thorbecke de danken dat niet alleen die privileges zijn doorbroken, maar ook dat het algemeen belang tegenover het private belang werd gesteld. En Thorbecke leert ons dat we ons nog steeds bewust moeten zijn van het gevaar dat mensen die te lang bij de overheid zitten, de overheid weer als een privaat bezit gaan zien en onderling weer baantjes gaan uitdelen.

De tweede grote verdienste van Thorbecke ligt bij de ministeriële verantwoordelijkheid en met name in de relatie tussen de ministers en de Kroon. Omdat de staat steeds politieker werd, dreigde de koning in de politieke strijd te worden meegesleept. Om dat te voorkomen moesten voortaan de ministers de politieke verantwoordelijkheid dragen voor het beleid van de regering. Maar als je verantwoordelijk bent, moet je het ook voor het zeggen hebben. Dus juist door de Koning zijn zeggenschap te ontnemen, kon hij worden behouden. Het was duidelijk dat Willem III daar geheel anders over dacht. Maar die ministeriële verantwoordelijkheid kennen we nog steeds. Overigens was Thorbecke in het geheel geen voorstander van de huidige vertrouwensregel: de minister moet het vertrouwen genieten van de Kamer. Voor Thorbecke moest de minister het vertrouwen juist genieten van de koning. Op dat punt heeft de ministeriële verantwoordelijkheid sinds zijn tijd nog wel een fundamentele verandering ondergaan.

De derde grote verdienste van Thorbecke is gelegen in zijn organieke wetgeving, waarvan de Gemeentewet en de Provinciewet het meest bekend zijn. Voor de liberaal Thorbecke was wetgeving niet zo zeer sturend, als wel ordenend. Thorbecke schiep met wetten een kader waarbinnen de provinciale en de lokale democratie tot wasdom konden komen. Hoe burgers hun gemeente wilden inrichten was niet aan Thorbecke, wel hoe ze daarover tot besluiten konden komen. Kenmerkend voor het denken van Thorbecke was ook zijn organische visie op het binnenlands bestuur. Het Rijk stond niet boven de provincies en de gemeenten, nee, Rijk, provincies en gemeenten vormden samen de staat, zoals het hart, de longen en al die andere organen het lichaam vormen. De drie bestuurslagen hadden alle hun eigen verantwoordelijkheid, maar waren niet hiërarchisch aan elkaar ondergeschikt.

De vierde grote verdienste van Thorbecke heeft hij juist laten zien in de vele jaren dat hij geen kabinet leidde, maar gewoon Kamerlid was, voorzover je Thorbecke een ‘gewoon’ Kamerlid kan noemen. Toen liet hij zien dat zijn grondwet uit 1848 impliceerde dat de Kamer geen herensociëteit was, maar een plek waar oppositie moest worden gevoerd tegen de regering. Waar de regering ten volle ten verantwoording moest worden geroepen. Ook dat was nieuw in zijn tijd, dat er oppositie werd gevoerd. Ook als oppositieleider stak Thorbecke overigens met kop en schouders uit boven iedereen om hem heen. Het was vooral om die reden dat hij nog tweemaal is teruggevraagd als eerste minister, ook al kon hij lang niet bogen op een meerderheid in de Kamer.

Remieg Aerts verdient grote dank voor dit grootse boek.