Politiek
July 25, 2020

De jaren 60 zijn meer dan folklore

De jaren 60, je moest ze hebben meegemaakt. Zo werd altijd luid verkondigd - vooral door degenen die de jaren zelf hadden meegemaakt. De bezetting van het Maagdenhuis, het popfestival in Kralingen als Nederlandse pendanten van Parijs en Woodstock. Het huwelijk van Beatrix in Claus versluierd achter de rookbommen, het oproer bij de Telegraaf. Het bloot van Phil Bloom in Hoepla.  Aktie Tomaat en Aktie Notenkraker. Het valt niet te ontkennen: het waren enerverende jaren.

Maar hoe groot was het historisch belang van die jaren 60? Die vraag stelt Piet van Rooy zich in zijn nieuwe boek Alles! En wel nu!, dat recent is verschenen. Piet de Rooy is een gerenomeerd historicus. Jarenlang hoogleraar in Amsterdam. En hij deed mee in de jaren 60. En dat laatste lijkt zijn blik te hebben vertroebeld. Hoe verhelderend zijn boek ook is.

Over de jaren 60 in Nederland is erg veel geschreven, al zijn er vooral twee bijbels. Beide bijbels bevallen De Rooy niet. En hij heeft goede argumenten. De eerste bijbel is geschreven door Hans Rigthart. Rigthart verklaart de jaren 60 als een conflict tussen twee generaties die min of meer gelijktijdig in een crisis geraakten. De vooroorlogse generatie versus de protestgeneratie, de babyboomers. De Rooy laat treffend zien dat die analyse wel interessant is maar niet overtuigend. Veel spraakmakers van de jaren 60 bleken namelijk al veel ouder te zijn dan die zogenaamde protestgeneratie. Dat hele denken in generaties is charmant maar ook erg wankel. Waar leg je de censuur tussen generaties en waarom zouden generaties een interne samenhang vertonen? Leuk idee van Rigthart, maar wetenschappelijk niet houdbaar.

James Kennedy schreef die andere bijbel over de jaren 60. Kennedy betoogde dat de elite zelf de veranderingen had geïnitieerd of op zijn minst pijlsnel met begrip tegemoet had getreden. Hij verklaarde dat uit de “eeuwenoude” Nederlandse traditie van zoeken naar consensus. De Rooy gelooft ten eerste niet zo in die initiërende elite, en ziet hoogstens een accommoderende elite. Bovendien zegt de reactie van de elite nog niet waar de onrust vandaan komt. Dus een leuke these van Kennedy, maar geen verklaring.

Dan wordt het tijd voor De Rooy zelf om de jaren 60 tegen het licht te houden. In zijn voorwoord zet hij meteen te toon. Slechts twee kleine groepen waren verantwoordelijk voor al het rumoer in de jaren 60: de zogenaamde rebellen, de zelfbenoemde woordvoerders van een nieuwe jeugdcultuur en de journalisten die hun nieuwe kritische houding konden etaleren door vrijwel elke uiting van de rebellen serieus te nemen, waardoor de rebellen weer in hun zelfoverschatting werden gestijfd. Zij creëerden het beeld van de jaren 60, een beeld dat jaren door henzelf in stand kon worden gehouden. Want rebellen en journalisten bleken later zeer succesvol in het verwerven en behouden van goede maatschappelijke posities.

Dat noemt men ‘debunken’ volgens goed politicologisch gebruik. En De Rooy heeft natuurlijk gelijk: die rebellen waren geen revolutionairen die de samenleving een andere richting wezen. Niet zelden waren het warhoofden die er vooral genoegen in schepten om het gezag te tarten. Niet voor niks doofde Provo na een paar jaar weer geheel uit. Maar ook in de politiek was de inhoudelijke vernieuwing dun. D66 kwam eigenlijk niet verder dan een gekozen burgemeester en een districtenstelsel. En Tien over Rood van Nieuw Links was een vooral een leuk pamflet om de machtsstrijd binnen de PvdA mee aan te gaan. Natuurlijk waren er uitzondering, ik denk aan Joke Kool-Smit. Maar over het algemeen moest je voor de inhoudelijke vernieuwing niet bij de ‘rebellen’ zijn. Om nog twee kleine voorbeelden te geven: het toejuichen van Fidel Castro en van het DDR-regime waren gewoon dwaalwegen van warhoofden. Bovendien was er vaak moeilijk lijn te brengen in al die maatschappelijke erupties. Want ook in Staphorst gingen ze de straat op, in dat geval om vreemdgangers aan de schandpaal te nagelen. Eigenlijk waren de jaren 60 in de woorden van Piet de Rooy vooral een ‘geweldig feest’.

Het is goed dat het allemaal eens werd gezegd. Maar daarna lijkt Piet de Rooy het relativeren niet meer te kunnen laten. In drie hoofdstukken probeert hij te analyseren wat er wél is veranderd in de jaren 60. Hij laat helder zien hoe de maatschappelijk betekenis  van de kerken heel snel is verschrompeld. Hij laat zien dat seks en bloot een normaal onderdeel werden van de samenleving en hij betoogt dat we allemaal een beetje bohémien zijn geworden waardoor onze verhouding met het gezag (van overheid, van wetenschap, van notabelen) fundamenteel is veranderd. Maar tegelijkertijd relativeert hij die veranderingen weer. We mogen de kerk hebben verlaten, maar de behoefte aan religie hebben we niet verloren. Onze seksuele gewoonten zijn intussen al weer veranderd en zijn door de eeuwen heen altijd aan verandering onderhevig geweest. En uiteindelijk zijn we natuurlijk allemaal gewone burgers gebleven.

Als je De Rooy leest, lijkt er dus niet zoveel veranderd te zijn. Maar dat is natuurlijk niet waar. Er is sinds de jaren 60 heel veel veranderd, maar meestal niet in de richting die de ‘warhoofden’ van de jaren 60 in gedachten hadden. Terwijl samenleving, economie en politiek na de oorlog al weer snel de vooroorlogse groef te pakken hadden, werd Nederland pas in de jaren 60 van die groef bevrijd. Om de simpele reden dat er weer welvaart was en er een nieuwe generatie was opgegroeid die de oorlog niet bewust had meegemaakt. En het hielp dat het aantal studenten in de jaren 60 enorm toenam. Daarmee kon de Nederlandse samenleving eindelijk van de verzuiling worden bevrijd. Die verzuiling was immers vooral een instrument voor de elite om controle te houden. En die bevrijding had grote gevolgen. De omvang van de zuilen (katholiek, gereformeerd, hervormd, algemeen liberaal en socialistisch) bepaalde steeds minder de uitslag van de verkiezingen. De burgers werden werkelijk vrij om hun eigen voorkeur te volgen. Juist daarom is er momenteel nog maar weinig over van oude de confessionele partijen (later gefuseerd in het CDA) en de PvdA, de partijen die het lange tijd voor het zeggen hebben gehad. De Volkskrant is geen katholieke krant meer en het Vrije Volk, waarin jarenlang socialisten werden gemaand hoe ze moesten denken en leven, is zelfs geheel ter ziele. In de omroep herinneren alleen vreemde namen nog aan een verzuild verleden. De vakbeweging ging fuseren en zoekt nog steeds naar een nieuwe identiteit. Ook de kiem voor de neo-liberale tijdgeest die in de jaren 80 echt vorm begon te krijgen, is in de jaren 60 gelegd. Mensen wilden eigen keuzes maken en kregen daarvoor steeds meer mogelijkheden. In dat opzicht heeft Lubbers de jaren 60 beter aangevoeld dan Den Uyl, hoe vreemd dat ook mag klinken.

Er zijn ook twee belangrijke technologische innovaties geweest die het maatschappelijk landschap na de jaren 60 fundamenteel hebben veranderd: de auto en de televisie. Juist de welvaart van de jaren 60 bood velen de mogelijkheid om een auto te kopen. En om niet veel later het vliegtuig te nemen. Niet alleen trokken daardoor veel mensen weg uit de steden (suburbanisatie), maar werden afstanden veel kleiner. In Nederland en in de hele wereld. Dat onze economie op dit moment met nagenoeg de hele wereld is verknoopt hebben we te danken aan de mobiliteitssprong die in de jaren 60 een aanvang nam.

De televisie heeft al evenzeer bijgedragen aan verkleining van (mentale) afstanden. De eigen straat werd aanvankelijk vervangen door Mies Bouwman en Willem Duys. Later werd de televisie aangevuld met een scala een digitale communicatie. Daarmee ontstond bovendien een beeldcultuur die voor die tijd werkelijk nieuw was.

Natuurlijk zijn de globalisering en de nieuwe beeldcultuur niet alleen aan de jaren 60 te danken, hoezeer het startpunt daar ook heeft gelegen. Ik heb er dan ook geen bezwaar tegen om vooral die bevrijding van de verzuiling, die ook vaak wordt geduid met het woord ‘individualisering’, als het grootste succes van de jaren 60 te zien. Burgers zijn veel vrijer geworden om hun eigen keuzes te maken. En om daarover te mopperen als hen de keuze niet bevalt. Die bevrijding heeft inderdaad niet veel te maken met die paar ludieke acties in de jaren 60. Roel van Duijn heeft mij niet bevrijd. Hij zag vooral kans om de aandacht op zichzelf te vestigen in een tijd waarin er steeds meer mocht. De beweging van de jaren 60 is niet de oorzaak van de maatschappelijke veranderingen die hun oorsprong hebben in de jaren 60, maar slechts een gevolg. Ach, laat ik grootmoedig zeggen: een symptoom.

Piet de Rooy heeft daarom helemaal gelijk als hij concludeert dat de beweging van de jaren 60 nauwelijks maatschappelijke betekenis heeft gehad. Maar hij is zo aandachtig bezig om de beweging van de jaren 60 te demonteren, dat hij de grote maatschappelijke omwenteling die wel in de jaren 60 heeft plaatsgehad te veel relativeert of zelfs over het hoofd lijkt te zien. Nee, in de jaren 60 is de samenleving werkelijk fundamenteel veranderd, alleen hadden we dat ook wel gedaan zonder Maagdenhuis en Kralingen, zonder Hitweek en Hoepla en zonder Nieuw Links en D66. Over die jaren 60 is nu inderdaad wel genoeg geschreven.