Politiek
June 12, 2014

De RO als modernistisch en technocratisch project is over

[bij het afscheid van Rob Schoonman van IenM, 12 juni 2014]

Rob heeft ons verschillende mooie gedachten meegegeven. Maar ook gedachten aan het einde van een tijdperk. Hij schetst in feite hoe de ruimtelijke ordening op nationaal niveau aan haar einde kwam. Hij verbindt deze ontwikkeling in één adem met de teloorgang van kennis binnen het beleid. Ik heb er behoefte aan om deze twee ontwikkelingen uit elkaar te halen. Beide ontwikkelingen verdienen een afzonderlijke beoordeling. Ik begin met de ruimtelijke ordening en vervolg met de positie van kennis binnen het departement.

Volstrekt bij toeval stuitte ik enkele weken geleden op een advies van de toenmalige VROM-Raad over NL2030, dat roemruchte scenario-plan waarin vier scenario’s werden uitgewerkt: stedenland, stromenland, parkland en palet. Zeg maar VROM, VenW, LNV en wat er overblijft als je EZ het voortouw geeft. Ik was verrast door de gezwollen taal van de VROM-Raad. Dat is geen kritiek, want het advies was gewoon een product van zijn tijd. Hoe toen, nog geen 20 jaar geleden werd gesproken over de ruimte, over hoogdravende criteria van ruimtelijk beleid (doelmatigheid, rechtvaardigheid, duurzaamheid en identiteit). En wat was er nog een heilig geloof in beheersing en controle. Het is in deze tijd bijna niet meer te geloven. Overigens werd dat scenario-traject ruw verstoord en afgebroken toen minister Margreeth de Boer formeel verklaarde dat verder alleen aan stedenland mocht worden gedacht.

Die beslissing van Margreeth de Boer markeerde een omslagpunt. Er kwam definitief een einde aan het technocratische project dat de ruimtelijke ordening lange tijd ook was geweest. Ruimtelijke ordening was namelijk niet alleen uiterst normatief, het was ook een inhoudelijke wereld, een wereld van onderzoekers, planologen en stedenbouwers, die geen politieke inmenging nodig hadden, en die zelf wel konden bepalen hoe Nederland zich ruimtelijk diende te ontwikkelen. In de jaren 90 had de politiek daar zo langzamerhand schoon genoeg van. Wetenschap hoort niet de politiek te dicteren. En met het verdwijnen van de RPD, bleef de WRR over als het laatste restant van technocratisch denken. Met deze teloorgang van de centrale rol van kennis kan ik overigens heel goed leven.

De ruimtelijke ordening was niet alleen een product van technocratie maar was ook een lievelingskind van het modernistisch project. Met alle goede bedoelingen, en met al het paternalisme wat erbij hoorde. Passend in de jaren 60, maar vanaf de jaren 70 eigenlijk al zoekend naar een nieuw vertoog. Niet voor niets is de Tweede Nota uit 1962 nog altijd de belangrijkste nota uit de geschiedenis van de Ruimtelijke Ordening. Inmiddels is er van de Rijksbetutteling alleen het project Almere overgebleven, dat overigens alleen nog in woorden wordt beleden. Terecht trekt het Rijk geen geld meer uit voor het bouwen van woningen waarvoor burgers naar het schijnt maar weinig belangstelling hebben.

Ook in een ander opzicht was de ruimtelijke ordening modernistisch tot in haar haarvaten: functies moesten overal netjes worden gescheiden. De structuurplannen en bestemmingsplannen met de prachtig gekleurde kaarten waren daarvan bij uitstek het symbool. Zo ontstonden groeikernen, zo ontstonden bedrijventerreinen en ging de ruimtelijke ordening achter de feiten aanlopen toen de stad weer in trek kwam, werken en wonen weer integreerden in de steden, lege bedrijventerreinen en monotone groeikernen achter zich latend. Omdat de kantoren zich al weinig gelegen hadden laten liggen aan de functiescheiding, begreep de ruimtelijke ordening te laat dat ook de kantoren-leegstand een onderwerp voor ruimtelijk beleid zou kunnen zijn. Daarnaast kwam het begrip organische stedebouw op, waarmee de modernistische ruimtelijke ordening vanzelfsprekend niets kon hebben.

Het technocratisch project is voorbij en het modernistisch project is voorbij. En ik ben daar verheugd over. Het betekent wel dat de ruimtelijke ordening van zijn wortels is ontdaan. Bovendien heeft de ruimtelijke ordening vooralsnog de kans gemist om de overstap te maken naar een nieuw vertoog. Klimaat en duurzaamheid bieden een prachtige kans voor een nieuw ruimtelijk beleid, inclusief de duurzame energie en de bodem. Infra had een uitstekend mee-koppelend belang kunnen zijn, maar het lukt niet om de wegenbouwers in het ruimtelijk gareel te krijgen. De wegen worden nog steeds niet vanwege hun ruimtelijke structurering aangelegd. Bovendien is het binnenkort grotendeels afgelopen met het aanleggen van nieuwe wegen. Daarnaast heeft het Rijk te accepteren dat een organische stedebouw vooral een taak is van de gemeenten. Ruimtelijke ordening kan dáár zeker weer aan kracht winnen. Het behoud van de natuur wordt daadkrachtig door Natuurmonumenten en provinciale landschappen aangepakt.

Ik geloof niet dat het zogenaamde einde van de maakbaarheid de nationale ruimtelijke ontwikkeling de das heeft omgedaan. Want die maakbaarheid is er op andere terreinen nog wel. Wanneer een overheid de grootste bank over één nacht kan nationaliseren, is er weinig mis aan je handelingsvermogen. En vergeet ook niet dat alles wat succesvol is binnen IenM vooral een kwestie is van een ‘strenge’ overheid. Het succes van het milieubeleid is geen succes van de energieke samenleving, maar van het ministerie van VROM, tegenwoordig van IenM en niet te vergeten van de EU. Maakbaarheid is er volop. Alleen binnen de ruimtelijke ordening is de maakbaarheid weggevallen, omdat de urgentie voor het oude ruimtelijke beleid gaandeweg in rook opging.

Dat de nationale ruimtelijke ordening is verdwenen, dat de RPD is verdwenen, is dus geen bewijs van de teloorgang van kennis, hoogstens van de teloorgang van technocratie. Een systeem waarin kennismakers bepalen wat er zou moeten gebeuren. Dat is winst voor de democratie, want zoals bekend bepaalt kennis an sich nooit wat er moet gebeuren. Die afweging hoort in de politiek te worden gemaakt. En met het verdwijnen van de nationale ruimtelijke ordening, is het ordenen van de ruimte niet verdwenen, wel blijkt de oude mono-centrische variant aan zijn einde te zijn gekomen. Dat is winst, te meer het volop ruimte geeft voor nieuwe gedachten en ideeën.

Ook over het gebruik van kennis ben ik minder somber. Laten we niet vergeten wat een prachtige onderzoeksinstellingen de departementen omringen. Er wordt bezuinigd, dat is vervelend voor de betrokkenen, maar laten we niet te hard huilen. De krokodil is niet ver weg. Op sommige plekken kan best wat worden gesneden. En dan nog hebben we fantastische kennisinstellingen.

Natuurlijk, ik herken de zorg dat veel kennis op departementen verdwijnt. Dat veel ouderen verdwijnen en dat hun kennis onvoldoende wordt aangevuld. Maar laten we ook hier nuanceren.

Ten eerste is het goed dat het onderzoek de departementen heeft verlaten. Onderzoek kan je beter in een onderzoeksomgeving doen. Het was ook goed dat de oude RPD werd omgebouwd tot een politiek beleidsdepartement en een onafhankelijk planbureau. Alleen heeft de tijd dat planbureau al snel ingehaald. Maar de uitdrukking ‘kennis buiten de deur’ of ‘kennis in de keten’ is misleidend omdat kennis iets heel anders is dan onderzoek. Kennis is het vermogen om betekenis te geven aan feiten, op basis van onderzoek, op basis van praktijkervaring. Dat vermogen mogen we niet verliezen. Wat dat betreft was die put in de Oosterschelde een wake-up-call. De indruk bestond dat binnen RWS even het vermogen ontbrak om de onderzoeksgegevens over de bodem van de Oosterschelde juist te interpreteren.

Ten tweede: er zijn veel goede voorbeelden waarin kennis en beleid hand in hand gaan. Laten we eens kijken naar alle grote besluiten van de laatste jaren. Deltaprogramma, hypotheekrenteaftrek, verhoging pensioengerechtigde leeftijd. Hoeveel kennis hebben we niet over het klimaat. Dat de politiek niet doet wat veel klimaatwetenschappers willen, ontkent dat in het geheel niet. En ik ben ook altijd blij met het hoge niveau van de Nederlandse ambtenaar.

Ten derde vragen andere tijden om andere kennis. Nieuwe generaties gaan anders met kennis om. En de onderwerpen veranderen. Ik zou wel willen dat de overheid meer wist van ICT, of meer begreep van de markt. Over het eerste vergadert de Kamer, het gebrek aan kennis over de markt blijkt uit ons onvermogen om een interessante aanbesteding op te zetten, zonder te verzuipen in driehonderd averechtse regels. Maar ik zou ook willen dat DG’s en SG’s hun mails niet meer laten uitprinten om achterin de auto hun antwoord erop te schrijven met balpen.

En er valt wel meer te verbeteren. De onderzoeksinstellingen rondom de overheid, moeten meer onderdeel gaan uitmaken van die overheid. We zijn druk bezig met kennisagenda’s, met vraagsturing, RWS kent zijn topadviseurs, maar er valt nog wel wat te winnen. Het zou daarbij goed zijn om de krampachtigheid van het contact tussen departementen en de eigen kennisinstellingen te doorbreken. Departementen wekken de indruk dat elk onderzoek voortaan ‘vraaggestuurd’ moet zijn, terwijl ze nog steeds ‘enige’ moeite hebben om hun eigen kennisbehoefte te verwoorden. Kennisinstellingen blijven op hun onafhankelijkheid hameren.

Zouden we niet het volgende kunnen afspreken voor alle kennisinstellingen, met variatie? 20% van de onderzoekscapaciteit van de kennisinstellingen is voortaan geheel vrij, onbelegd, naar eigen inzicht in te vullen. Verras ons met nieuwe inzichten. 30% is gewijd aan programma’s waaraan binnen departementen behoefte bestaat. Zeg: ozon bij het KNMI, de Mobiliteitsbalans bij het KiM. 30% wordt ingezet voor het beantwoorden voor concrete kennisvragen van departementen, voor het aanleveren van kennis die op korte termijn nodig is om het beleid beter te onderbouwen. En de resterende 20% is ervoor de kleine loketvragen, voor kennis aan tafel, voor directe ondersteuning van projecten binnen het departement. Zo zal een deel van de kennisinstellingen eerder op het departement zijn dan ver weg in Bilthoven of waar ook. Een ander deel krijgt de rust om te werken aan de kennis voor volgende kabinetsperioden.
Als we het zo doen krijgen we een prachtige mix van kennis, strategisch en politiek inzicht. En die mix hebben we nodig om te bouwen aan een nieuw ruimtelijk beleid. Dat het modernisme achter zich heeft gelaten en het mono-centrische, dat vooral inspirerend is en waarover het debat in het openbaar wordt gevoerd, dat niet meer als sociaal-democratisch laat staan als socialistisch wordt gedefinieerd, maar wel bij uitstek politiek is.

Ik kom tot een een afronding. De tijden veranderen, de dingen veranderen, het beleid verandert, de kennisbehoefte verandert. En de mensen veranderen. Maar de behoefte aan aimabele mensen blijft altijd. En om die reden zullen we Rob in Den Haag erg missen.