Muziek
July 30, 2023

De sociologie van de kamermuziek

Heb je wel eens het blaaskwintet van Nielsen gespeeld? Het overkwam me de afgelopen week in Delft. Bij de Kamermuziek-ateliers. Dat kwintet van Nielsen is niet erg bekend. En dat geldt wellicht ook voor de Kamermuziek-ateliers die elke zomer in Delft worden georganiseerd. Je speelt daar in ensembles, die meestal ter plaatse worden gevormd. Sommige deelnemers ken je al, anderen zijn geheel nieuw voor je.

En dan ben ik altijd blij dat ik socioloog ben. Want het is niet meteen eenvoudig om een ensemble te vormen met mensen met wie je nog nooit hebt gespeeld. Muziek maken is iets persoonlijks en mensen zijn al snel geraakt. Bovendien moet je na vijf dagen intensief repeteren ook nog eens samen een concertje geven. Ruzie moet echt worden voorkomen en je moet ook nog eens zorgen dat het beter wordt.

Als socioloog weet ik dat je in elk sociaal domein ‘instituties’ kent: het ‘geheel aan gedragsverwachtingen’. Dat is een mond vol, maar de achterliggende gedachte is heel simpel. We delen op zo’n muziekfestival allemaal bepaalde verwachtingen over elkaars gedrag, zonder dat we elkaar van te voren al kennen. Zo kunnen we met elkaar verkeren en wordt de samenwerking meestal een succes. Die ‘gedragsverwachtingen’ hebben we eerder in een vergelijkbare situatie geleerd. Je hoeft geen grootscheeps onderzoek te doen om dit soort gedragsverwachtingen op het spoor te komen.

De setting is simpel. Mensen die elkaar nog maar amper kennen vormen een ensemble, in ons geval een blaaskwintet. Zij bereiden in vier dagen een concertje van 10 minuten voor, met behulp van een docent, die eenmaal daags anderhalf uur beschikbaar is. De organisatie zorgt voor de zaaltjes. Er is een rooster, zodat je weet waar je moet zijn.

Welk gedrag verwachten we, onbewust, impliciet, van elkaar?

Zo is daar de kennismaking. Je geeft elkaar een hand, maar je maakt nauwelijks kennis met elkaar. Ik zeg bijvoorbeeld: ‘Ik ben Wim, ik ben de fagot’. Wat ik verder doe is niet relevant. Je hoort later slechts bij toeval wat een ander voor werk heeft, een vrouw of een man heeft, kinderen heeft en hoe oud ze zijn. En vaak hoor je dat niet. En dan te bedenken dat je bij de eerste beste cursus zeker een uur bezig bent met het voorstelrondje. Wij geven slechts een hand en ook dat soms nog niet eens. In ieder geval spreek je bij zo’n blaaskwintet nooit over politiek. Dat zou de sfeer al snel kunnen bederven.

Na die summiere kennismaking gaan we gewoon aan het werk. Ja we moeten nog wel beslissen over de opstelling (een blaaskwintet heeft geen vaste opstelling) en over de vraag: gaan we staan of gaan we zitten? Discussies daarover worden niet op de spits gedreven. Laten we voorlopig maar zo gaan zitten. Het is grappig dat je na een paar dagen unaniem voor een andere opstelling kiest en gaat staan.

Dan heb je ook nog een ‘contactpersoon’ nodig. Iemand van ons vijven moet zich met de organisatie verstaan. Van de anderen wordt verwacht dat ze dat niet ook eigenstandig gaan doen. Van de contactpersoon wordt verwacht dat ze duidelijk met ons communiceert én niet te veel voor ons beslist. Maar ook weer niet te weinig. Ja, het is een subtiele rol.

Tegen de docent stel je je hoffelijk op. Maar ook de docent doet er goed aan om zich hoffelijk op te stellen. Hij mag de leiding nemen, maar hij is niet de baas, eerder is hij een gespreksleider met een subtiele eigen inbreng. Hij hoort niet te zeggen wat wij moeten doen, hij kan beter vragen stellen. Wij kennen ons instrument door en door en we hebben onze eigen muzikale opvattingen. We verwachten ook dat de docent ons regelmatig complimenteert, ook als we niet hebben begrepen wat hij bedoelt. Of als we het wel hebben begrepen maar onvermogend zijn om zijn goede advies op te volgen. Uiteindelijk moet een goede docent ons vooral verrassen met aanwijzigingen waar we zelf nog niet op waren gekomen. Waarbij we overigens graag in het midden laten dat die aanwijzingen geheel nieuw voor ons zijn.

Maar der docent is er maar een paar uur per dag. De rest van de dag worden we geacht samen te studeren, onder eigen leiding. Maar wie neemt de leiding? Het werkt niet als iemand die rol helemaal aan zich trekt. Niemand heeft het monopolie op de enige juiste interpretatie. Of op het enige juiste gehoor. Dus de leiding hebben we allemaal, waarbij de een meer praat dan de ander.

Omdat je samen die vijf dagen door moet komen is het ook not done om elkaar te direct aan te spreken. Als iemand erg onritmisch zeg je bijvoorbeeld: ‘In maat 17 heb ik moeite om de maat te houden’. En als iemand gewoon vals speelt, zeg je bijvoorbeeld: ‘In maat 25 stemmen we niet helemaal’. Zo geef je iedereen de ruimte om zijn of haar fouten te herstellen. Dit soort gesprekken worden wel erg ongemakkelijk als sommigen gewoon niet in staat zijn om hun fouten te herstellen. Dat overkwam me afgelopen week gelukkig niet.

Natuurlijk, na een paar dagen wordt de sfeer wat vrijer. Er ontstaat meer chemie. Je durft meer te zeggen. Er worden meer grappen gemaakt. Maar dat komt allemaal omdat we allemaal zo goed weten welk gedrag van ons wordt verwacht. De grote socioloog Norbert Elias zou gezegd hebben dat al die ongeschreven regels ervoor hebben gezorgd dat we heel beschaafd samen muziek hebben gemaakt. En hij had erg gelijk.