Muziek
October 4, 2014

Een fagot op afstand

Vandaag voor het eerst als cellist in een orkest gezeten. Elke keer als de dirigent ‘fagotten’ zegt, kijk je op. Na 43 jaar als fagot in vele orkesten te hebben gespeeld. Amateur-orkesten. Maar gek genoeg kijk ik ook op als hij ‘celli’ zegt. Of ‘strijkers’. En gek genoeg voelt het heel huiselijk, zo’n groep met allemaal dezelfde partij op de lessenaar. Ik voel me meteen thuis.

Het is geen overstap. Maar het zou wel eens een overstap kunnen worden. Op termijn, als de lippen te slap worden en de embouchure niet meer valt te trainen. Of als het lijf de fysieke inspanning niet meer aankan.

Voorlopig is het vooral bijzonder om te vergelijken. En om de blazers eens op afstand te zien. En te horen. Als fagot meende ik wel eens dat de strijkers te veel zeurden over de harde klank van de blazers. Vandaag begreep ik voor het eerst wat ze bedoelden. Die strijkersklank is eigenlijk heel erg zacht en week. En dan klinkt van achter het orkest een muur van geluid. Die blazers zijn inderdaad heel goed te horen. Nee, ze zijn gewoon vaak te hard. Ik weet dat ik daarop zelf zeker geen uitzondering ben.

Het is dan niet zo verwonderlijk dat je als blazer je eigen groep van blazers ook veel beter hoort dan celli hun eigen groep horen. Ik geef toe, deze cellogroep was niet zo getalenteerd en achter ons stond een drumstel. Maar toch. Als fagot hoor ik altijd alle blazers om me heen, als groep en individueel. Binnen die kakofonie kan ik mezelf heel goed horen. Ik hoor wanneer ik vals speel, ik hoor wanneer het me niet lukt om daar iets aan te doen. Binnen de cellogroep hoor je jezelf veel en veel slechter. Mijn ervaren buurvrouw bevestigde het: “Je hoort wel dat er iemand vals speelt, maar het is soms moeilijk om te bepalen of jij dat bent, of je achterbuurvrouw.” Omdat ik minder ervaren ben hoorde ik soms pijnlijk goed dat ik pijnlijk vals speelde. Maar als ik ergens in de buurt van zuiver kwam, ging mijn eigen geluid in feite ten onder in de groep.

Er zijn meer verschillen. Blazers zijn allemaal nogal individualistisch en sommigen zijn nogal aanwezig. Fagotten vormen daarop geen uitzondering. Het is ondenkbaar dat de blazers een aanvoerder zouden hebben. Die hebben ze naar mijn ervaring ook nooit. Zo’n cellogroep is rustiger, aardiger, maar ook onzichtbaarder. De alten-mop ‘Wat doe je met een dode alt? Die zet je een lessenaar naar achteren’, gaat wel een beetje op voor alle strijkers. Misschien afgezien van de eerste violen die wel altijd strijden om lessenaars en om stoelen. Juist omdat de cellogroep zo vriendelijk bezig is om allemaal een beetje gelijk te spelen, is er wel een aanvoerder. Mijn aanvoerder van vandaag was zo’n aanvoerder. Geen dominant gedrag, maar alleen vriendelijke woorden. Dat het goed ging, dat we daar misschien een opstreek moeten doen en dat de eerste lessenaar daar bij het diviseren beter de moeilijke onderste partij kan spelen.

Er is nog een groot verschil dat niet onvermeld mag blijven. Fagot spelen is fysiek veel en veel zwaarder. Die ademsteun, die ademnood soms, dat gewicht van het instrument. Wat een verschil met zo’n lieve cello die daar tussen je knieën een beetje ligt te knorren. Ontspannen, alles ontspannen. Aan het einde van een repetitie op de fagot heb ik het vaak helemaal gehad. Hier had ik het gevoel nog uren te kunnen doorgaan. Dat blazen heeft nog een ander fysiek verschil: bij de fagot moest ik van Ronald Karten de klank altijd van binnen voelen, in mezelf, niet in het instrument. Bij een cello hoor je het geluid toch echt buiten jezelf. Dat verklaart ook dat blazers zo weinig communiceren tijdens het spelen, laat staan dropjes eten. Strijkers lachen en praten zelfs tijdens het spelen. En om het drop eten zijn ze vermaard.

Voorlopig zit ik woensdag weer in mijn eigen orkest, op de fagot. En vraagt mijn dirigent zich weer af of dat cellospelen niet te veel te koste gaat van de fagot-etudes. Een dirigent heeft altijd gelijk.