Politiek
November 29, 2021

Hoe breed is de welvaart in de steden

We kennen allemaal die verhalen. Dat steden het zo goed doen. Dat ze de motor van de economie zijn. Dat de kenniseconomie daarin een grote speelt. Dat hogeropgeleiden graag in steden wonen (latte macchiato!) en dat juist daarom steden het zo goed doen. Maar zo simpel is het niet. Het is niet in elke stad hosanna. Het is niet in elke wijk hosanna. De ene stad doet het beter dan de andere. En de ene wijk doet het beter dan de andere. Bovendien: wat is beter? Er zijn immers veel indicatoren voor de kwaliteit van een stad. Het gaat niet alleen om het aantal banen of om het bruto regionaal product waar mensen gelukkig van worden.

Het is echt een onderwerp voor dr Otto Raspe. Raspe heeft eerder als senior-onderzoeker van het PBL onderzoek gedaan naar verschillen tussen steden. Hij heeft daarbij ook geconstateerd dat de economische bloei van een stad kan samengaan met een hardnekkige werkloosheid. Dat toenemende rijkdom aan de bovenkant niet meteen het einde van de armoede aan de onderkant betekent. Momenteel is Raspe afdelingshoofd bij RaboResearch. Hij is onder andere verantwoordelijk voor het onderzoek naar regio’s en steden en naar innovatie. Daarnaast is hij docent aan de leergang Triomf van de stad.

Met Raspe pel ik het probleem langzaam af. We beginnen de vergelijking tussen steden met de stedelijke economie in enge zin: werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Ik vraag hem waarom de ene stad het beter doet dan de ander. Raspe verwijst naar verschillende mechanismen die de groeiverschillen kunnen verklaren. Voor hem heeft de motor van de economische groei van steden acht raderen: clusters, ondernemerschap, human capital, kennisinfrastructuur, fysieke infrastructuur, financiering, governance en leef-en woonklimaat. Die acht raderen gezamenlijk bepalen de economische ontwikkeling van steden. Je doet het vooral goed als alle acht raderen goed draaien. Als één radar nagenoeg ontbreekt dan heb je echt een probleem.

De acht raderen van de stedelijke economie

Die acht raderen van de economische groei geven een heel mooi kader om de verschillen tussen steden te analyseren. Raspe gaat ons voor:

Ten eerste doen steden het beter als er clusters van innovatieve en samenwerkende bedrijven bestaan. De regio Eindhoven met zijn Brainport en zijn innovatieplatform is hiervan het sprekende voorbeeld.

Ten tweede doen steden het beter als het ondernemerschap beter is ontwikkeld. Ondernemerschap leidt tot ondernemingsdynamiek. Er worden veel nieuwe bedrijven gegenereerd, en er worden vooral snel groeiende bedrijven gegenereerd. Amsterdam scoort op dit punt heel goed.

Ten derde doen steden het beter naarmate ze over meer human capital beschikken. Utrecht kent een heel hoog opgeleide beroepsbevolking, dat geldt in iets mindere mate voor Amsterdam. De kwaliteit van de beroepsbevolking in Rotterdam is veel geringer. Veel hoogopgeleiden creëren samen een synergie-effect.

Ten vierde doen steden met een goede kennisinfrastructuur het goed. Er zijn veel opleidingen die verbonden zijn met de stedelijke economische structuur. Er is veel R&D die weer verbonden is met onderzoeksinstituten ter plaatse. Denk aan Eindhoven, Wageningen, Amsterdam, Utrecht, etc.

Ten vijfde blijft de bereikbaarheid van steden van groot belang voor steden. Dat geldt zowel voor de bereikbaarheid binnen de stedelijke regio (verbinding tussen randgemeenten en centrale stad), als voor de bereikbaarheid van de regio naar buiten toe. Utrecht is zeer bereikbaar, het vastlopen van de A10 werkt niet in het voordeel van Amsterdam. Den Haag ligt mooi aan de zee, maar heeft aan die kant geen achterland dat de economie van Den Haag zou kunnen versterken.

Ten zesde zijn de mogelijkheden voor financiering van groot belang voor steden. Kan je de ondernemersdynamiek goed financieren, kan je de publieke functies in de stad goed financieren, kan je de kwaliteiten borgen? In dat opzicht is het goed te begrijpen dat de gemeente Eindhoven op een gelijke wijze wil worden gefinancierd als de G4.

Ten zevende is de governance van groot belang voor de steden. Soms lukt het heel goed om gebruik te maken van de ‘triple helix’: de samenwerking tussen kennisinstituten, bedrijven en lokale en regionale overheid. In de Brainport Eindhoven zijn daar gezamenlijk lange-termijnstrategieën ontwikkeld, waardoor de regio zich in de jaren 90 weer opnieuw kon uitvinden. Eindhoven is daardoor een heel andere stad geworden, met het cluster van innovatieve bedrijven op de High Tech Campus, met de Design Week, met Strijp S, etc. De regio Arnhem, Nijmegen tot aan Wageningen, Ede is een voorbeeld waar het minder goed gaat. Ze noemen zich de Life Port: health, food en energy. Sleutelsectoren voor de toekomst. Ze hebben alle ingrediënten in huis. Health in Nijmegen, energie in Arnhem, food in Wageningen. Maar er is nog steeds geen economisch rendement van een mogelijke samenwerking. Het is allemaal ongeorganiseerd en gefragmenteerd. Ze benutten de agglomeratievoordelen van het gebied niet, geen cluster-voordelen en cross-overs van economieën en mensen. Er is ook te weinig verbinding met de Radboud Universiteit, met de WUR, voor het gehele gebied.  er is geen gezamenlijke arbeidsmarkt waar bedrijven zich op gaan oriënteren. Bovenal is er te weinig leiderschap. Burgemeesters voelen zich alleen verantwoordelijk voor de eigen stad en niet voor het geheel.

Ten achtste bepaalt de het leef- en woonklimaat de economische ontwikkeling van de stad. Dat gaat om de kwaliteit van het voorzieningenniveau, culinair en cultureel, om de aanwezigheid van onderwijsinstellingen, maar ook schone lucht en weinig congestie.

Rotterdam

Over Rotterdam hebben we tot nog toe nog weinig gesproken. Er zijn positieve ontwikkelingen rond Rotterdam zegt Raspe, maar in de economische structuur ziet hij nog veel te weinig innovatieve clusters. Er zitten veel sectoren die al verder in hun levenscyclus zitten. Zeg maar: bedrijven die zouden moeten vernieuwen, maar daar moeite mee hebben. De ondernemingsdynamiek is in Rotterdam ook minder dan je zou wensen. Het human capital is minder vaardig, relatief weinig hoogopgeleiden. Maar, als het gaat om de kwaliteit van de leefomgeving en de ‘amenities’ heeft Rotterdam de laatste 10 jaar volgens Raspe (en niet alleen volgens hem) wel een grote slag gemaakt. Maar dat was ook wel heel erg nodig, de achterstand op dit gebied was groot. Die verbetering van het leefklimaat is belangrijk. Raspe:  “Als je amenities beter zijn kan je ander een type ‘human capital’ aan je verbinden of vasthouden. Als het menselijk kapitaal beter wordt, zullen de innovatieve clusters beter worden en vervolgens ook de ondernemersdynamiek.”

Op de factor ‘governance’ kan de stad Rotterdam volgens Raspe nog beter scoren. Het Innovation Quarter voor de Zuid-Hollandse economie doet het goed. Maar de vraag is of de stad Rdam wel goed is aangesloten op deze plannen. Raspe betwijfelt ook of de gemeente Rotterdam zelf een goed economisch plan heeft bedacht voor de stad. Ze zouden moeten zeggen: “Wij willen onze chemie, agro-food en logistiek echt richten op de bio-based economie en duurzame energievoorziening voor de toekomst.” Maar daar hebben ze nog niet overtuigend voor gekozen. Bovendien staan al die gemeenten een beetje los van elkaar. Het gaat niet alleen om de gemeente Rotterdam, maar om al die 23 gemeentes in die Rijnmondgebied. Bij Eindhoven zagen alle nabuurgemeenten veel sneller: hier hebben we ook zelf wat aan. En wij hebben een rol in het geheel.

Brede welvaart

Toch is bovenstaande analyse eenzijdig. Het gaat alleen over groei in termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Raspe is met RaboResearch veel bezig met ‘brede welvaart’. Niet economische productie en groei zijn het uitgangspunt, maar wat mensen van waarde vinden. Natuurlijk vinden mensen het van belang om een baan te hebben en inkomen. Maar het gaan ook om hun persoonlijke ontwikkeling, om gezondheid, om sociale contacten, om geluk en tevredenheid, om woontevredenheid, om een goed milieu om veiligheid.

RaboResearch probeert deze 11 factoren (met 22 onderliggende indicatoren) te aggregeren tot één maat voor de brede welvaart.. Hun indicator is mede gebaseerd op studies van de OECD en op basis van een Europese survey (om ook gewichten te kunnen toepassen). Raspe ziet het gevaar van één maat, één cijfer voor de brede welvaart. Maar geeft tevens aan dat het BBP in feite ook een aggregaat is van cijfers van allerlei sectoren. Bovendien is hij bang voor beleidsmakers die met plezier gaan cherry-picken als je met veel meer indicatoren zou werken. En we laten altijd ook de onderliggende factoren zien, en hun bijdrage in het geheel van brede welvaart.

De brede welvaart geeft echt een ander beeld van de welvaart in de steden. De brede welvaart in de regio Rotterdam is relatief laag in vergelijking met andere steden. Bovendien is er  ook weinig verbeterd in de laatste jaren in de regio. Utrecht heeft een relatief hoge brede welvaart. Het inkomen is daar hoger dan in Rijnmond, maar de verdeling is daar ook anders. Rotterdam heeft zo’n groot reservoir aan de onderkant, die Utrecht grotendeels mist. Den Haag heeft dat ook. Den Haag Zuid West heeft een concentratie van sociale problematiek die misschien nog wel groter is dan die op Rotterdam Zuid. Al die armoede, al die werkloosheid zijn een molensteen in je ontwikkeling. Dat zie je terug in de brede welvaart. En de economie is te zwak om dat te compenseren.

Amsterdam scoort omgekeerd wel hoog op econome, maar relatief laag op brede welvaart. Dat komt niet alleen door de grote armoede naast de hoge inkomens, maar ook door de luchtkwaliteit, de congestie, de slechte woontevredenheid. Dat soort factoren tellen zwaar mee in de brede welvaart. Drenthe heeft juist een hoge welvaart. Het is er veel veiliger en gezonder, terwijl de mensen daar wel een baan hebben en voldoende inkomen. Laat ook duidelijk zijn dat er binnen regio’s grote verschillen zijn in brede welvaart. In Amsterdam is de brede welvaart best hoog voor bepaalde groepen.

Contrast tussen arm en rijk

Het roept de vraag om waarom er in die welvarende steden toch zulke grote verschillen bestaan. Veel rijkdom versus grote armoede en werkloosheid. Natuurlijk is er wel een trickle-down-effect: als er banen bij komen aan de bovenkant komen er ook banen bij aan de onderkant. Volgens Raspe profiteert de hele arbeidsmarkt van de innovatie-banen aan de bovenkant. Van die innovatie-banen - die vormen niet meer dan 10-15% van alle banen -  profiteren heel veel andere bedrijven in de toelevering, in de horeca, in consumentendiensten. “Maar soms bereikt de dynamiek aan de bovenkant de onderkant gewoon niet. Soms komt dat om aan de onderkant echt mensen zitten die in de problemen zitten, die kunnen de mogelijke winst niet grijpen. Langdurig werklozen hebben vaak niet de opleiding die wordt gevraagd. Ga er dus niet vanuit dat de bovenkant automatisch de onderkant verheft. Dat is niet zo.” Raspe stelt om die reden voor om voor een tweesporenbeleid te kiezen. Niet alleen beleid gericht op de triomf van de stad aan de bovenkant, maar ook een apart beleid om de onderkant vaardiger en vitaler te maken. En hij waarschuwt: er is altijd een groep van wie je niets mag verwachten.

Ook dit is weer een algemeen beeld. Zo geeft de dynamiek aan de bovenkant in Amsterdam en Eindhoven ook dynamiek aan de onderkant. Maar in Utrecht zie je dat helemaal niet. Dat komt ook de economische structuur. Utrecht leunt sterk op de universiteit en het medisch cluster. Van dat soort instellingen gaat veel minder een trickle down uit dan van ASML, met zijn hele keten van kleine bedrijven in de regio. Of wel: bij open innovatie systemen profiteert de regio meer in de brede zin. Maar ook daar is het de vraag of je de onderkant echt bereikt.

Raspe komt nog eenmaal terug op zijn advies om voor een tweesporenbeleid te kiezen. Hij zegt: “En als je dan ook richt op de kansarmen, richt je dan op de mensen en niet op de plekken.  De planologen zijn in het debat te dominant. Die denken altijd dat je met ruimtelijke ingrepen het leven van mensen beter kan maken. Maar als iemand een slechte opleiding heeft,  baan-onzeker is, dan kan je de ruimte wel opkalefateren, maar daar wordt de persoon niet beter van.