Politiek
November 15, 2021

Inclusieve steden en andere warme gevoelens

Wat is dat toch, de liefde van beleidsmakers voor vage concepten? Denk aan de inclusieve stad, denk aan ruimtelijke kwaliteit, denk aan goed onderwijs, denk aan duurzaamheid. Natuurlijk hebben vage concepten een functie in het politieke debat. Als de meningen sterk verschillen, heb je vaak een vaag begrip nodig om de schijn van consensus te kunnen wekken. En dan graag een vaag concept dat overladen is met positieve connotaties. Tegen goed onderwijs kan niemand zijn, en al evenmin tegen ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en inclusieve steden.

Maar toch moet het iemand in Den Haag opvallen dat die consensus alleen bestaat omdat iedereen zijn eigen invulling geeft aan zo’n vaag concept. In dat verband heb ik altijd genoten van de wetenschappers die uitlegden dat ‘ruimtelijke kwaliteit’ juist meerdere perspectieven kent. De ruimte kan een functionele kwaliteit hebben (je kan er wonen of werken), de ruimte kan een kwaliteit hebben die in de beleving van veel mensen of in de beleving van de vakgenoten hoog scoort en de ruimte kan zodanig zijn ingericht dat zij duurzaam is. Ja, daar hebben we het woord duurzaam alweer. Toch zijn er veel planologen die het concept ‘ruimtelijke kwaliteit’ blijven gebruiken zonder enige nadere aanduiding. Opdat iedereen ja knikt, want iedereen is voor een hogere kwaliteit.

Edwin Buitelaar heeft vorig jaar in een mooi essay het vage concept ‘inclusieve stad’ op een vergelijkbare wijze ontleed, zoals andere wetenschapper het concept ‘ruimtelijke kwaliteit’ uiteenlegden in verschillende kwaliteiten. Buitelaar begint met de constatering dat het begrip ‘inclusief’ uitsluitend in de beleidswereld wordt gebruikt. Een normale burger heeft geen flauw idee wat hieronder zou moeten worden verstaan. Maar ook de beleidsmakers hebben geen flauw idee. Inclusief betekent niet meer dan dat de stad van iedereen is. Maar we weten allemaal dat niet iedereen aan de gracht kan wonen. Dus daarmee is het meteen een loos concept. Het klinkt mooi, maar het is nog niet eens waar ook.

Buitelaar spreekt zelf liever over de ‘rechtvaardige stad’, om er meteen aan toe te voegen dat dit concept even vaag is. Maar ‘rechtvaardigheid’ is wel een concept dat door burgers wordt gebruikt en dat al door vele wetenschappers is ontleed. Zo onderscheidt Buitelaar vier perspectieven op die ‘rechtvaardige’ stad. Namelijk: de welvarende stad (die maximaal in de behoefte voorziet), de egale stad (waar de verdeling van goederen en diensten gelijkmatig is), de voorzienende stad (waar iedereen in ieder geval voldoende krijgt) en de vrije stad (waarin iedereen gevrijwaard is van de willekeur van de overheid).

Al die perspectieven komen we in het beleid tegen. De welvarende stad is de stad van de Triomf van de stad, die wordt belicht vanuit de welvaartstheorie. Het is ook de wereld van de maatschappelijke kosten- en batenanalyses (MKBA’s). Verdelingsproblemen komen in dit perspectief niet voor. In het perspectief van de egale stad gaat het juist wel over ongelijkheid en segregatie en over instrumenten om beide te mitigeren. In de voorzienende stad hoeft niet iedereen hetzelfde te krijgen, maar wel voldoende. Daar gaat het over relatieve en absolute armoede. En er moeten voldoende betaalbare en passende woningen zijn en vervoersarmoede moet worden bestreden. In de vrije stad gaat het om het institutionele raamwerk waarbinnen stedelijke ontwikkeling zich voltrekt. Dat raamwerk moet aan bepaalde rechtvaardigheidseisen voldoen, zoals het garanderen van fundamentele vrijheden en gelijke rechten. In al die perspectieven gaat het over rechtvaardigheid, maar in alle gevallen worden andere zijden belicht.

Let wel, beleidsmakers, Buitelaar zegt niet dat een rechtvaardige stad én welvarend én egaal én voorzienend én vrij is! Buitelaar zegt dat je het concept ‘rechtvaardig’ heel verschillend kan uitleggen en dat je eerst zou moeten zeggen wat je onder ‘rechtvaardig’ verstaat voordat je het gebruikt. Zoals je ook zou moeten zeggen wat je bedoelt als je zegt dat je streeft naar ruimtelijke kwaliteit.

Daar komt nog iets bij: verschillende perspectieven gaan niet samen met elkaar. Zo zijn welvarend en egaal moeilijk te verenigen. Welvarend vraagt bijvoorbeeld om clustering van bedrijven. Die clustering leidt per definitie tot ongelijkheid. Gelijke rechten en een zo groot mogelijke welvaart (of geluk) voor een zo groot mogelijke groep gaan ook niet samen. Want iedereen benut zijn rechten op een andere manier. Ten slotte zijn ook de egale stad en de vrije stad moeilijk verenigbaar. Zo is het ondenkbaar dat wanneer mensen de vrijheid krijgen om hun eigen inkomen te vergaren en zich te vestigen waar ze willen, dit zal resulteren in een geringe inkomensongelijkheid en dat er nagenoeg geen segregatie zal zijn.

Dus beleidsmakers: we begrijpen dat jullie dol zijn op vage multi-interpretabele concepten. Je moet het toch ergens over eens zijn. Maar misschien is voor een enkele burger toch wel goed wanneer jullie voortaan zouden zeggen wat je bedoelt.

Edwin Buitelaar, Vier perspectieven op de rechtvaardige stad, 2020.