Politiek
September 28, 2021

Is corona het omslagpunt voor de stad?

Steden maken de laatste decennia een bloeiperiode door. Hoogopgeleide mensen willen in steden wonen en bedrijven willen zich bij hen in de buurt vestigen. Maar dat geldt niet voor alle steden. In Amsterdam en Utrecht gaat het allemaal veel harder dan in Emmen en Enschede. Toch lijkt er iets te kantelen. De nadelen van het wonen in steden nemen toe. De huizenprijzen rijzen de pan uit. En het is maar de vraag wat de gevolgen op termijn zullen zijn van de corona-pandemie. Ik leg de vragen voor aan prof Frank van Oort. Hij is hoogleraar Stedelijke en Regionale Economie aan de Erasmus Universiteit. Hij is bij uitstek de man die je over dit onderwerp moet spreken.

Bedrijf is in de stad productiever

Van Oort begint graag met de basis. Waarom trekken bedrijven naar steden? Omdat hun omstandigheden daar beter zijn dan op het platteland. Dat blijkt uit ook uit de simpele cijfers. Hetzelfde bedrijf is in de stad 5-7% productiever dan op het platteland. En dat verschil wordt alleen maar groter naarmate de stad meer inwoners heeft. Marshall heeft dat in 1890 allemaal al opgeschreven. De stad heeft agglomeratievoordelen. In een stad is de arbeidsmarkt groter en komen vraag en aanbod veel gemakkelijker bij elkaar (matching). In de stad kan je je specialiseren en kan je toeleveranciers en uitbesteders delen (sharing). En in de stad leer je meer van elkaar omdat er meer bedrijven zijn. En universiteiten en andere kennisinstituten. Dat is eigenlijk gratis kennis. Daardoor heb je minder zoekkosten (learning). Marshall onderzocht deze fenomenen al in zijn tijd in Manchester en in Liverpool. Tegenwoordig zijn het nog steeds dezelfde mechanismes, alleen gaat het heel veel sneller.

Maar er zijn ook agglomeratienadelen van al die drukte, van al die mensen en al die bedrijven dicht op elkaar. Files, vervuiling, fijn stof, de natuur staat onder druk, en hoge huizenprijzen. Maar als de voordelen groter zijn dan de nadelen groeien de steden.

Een echte theorie of handige begrippen

Ik vraag Van Oort of we het nu hebben over een echte theorie, die iets kan verklaren, of dat we het alleen maar hebben over begrippen waarmee je steden (iets) beter kan begrijpen. Veel economen zouden dat geen prettige vraag vinden. Ze verwarren de werkelijkheid vaak met hun model en hun model met de werkelijkheid. Van Oort betoont zich veel meer een sociale wetenschapper. Hij onderkent dat er meer theorieën over de stedelijke economie zijn en dat de één meer waar is dan de ander. Hij vertelt dat economen graag in termen van evenwicht denken. Uiteindelijk ontstaat er voor de meeste economen altijd evenwicht. Bijvoorbeeld: in de evenwichtssituatie zal er altijd (nagenoeg) volledige werkgelegenheid zijn. Van Oort onderkent in zijn vak vaak echter geen convergentie, maar divergentie. De economische groei doet zich vooral in steden gelden. Het achterland blijft bijna per definitie achter. Van evenwicht tussen stad en land is geen sprake.

Ik blijf doorvragen. Verklaart die theorie nu echt iets, of is hij zelfs tautologisch? Als er groei is, is er groei. Als er triomf is, is er triomf. Hoe kunnen we uit deze theorie nu de bijzondere ontwikkeling van de economie van bijvoorbeeld de stad Leiden verklaren? De theorie gaat er immers vanuit dat het proces van matching, sharing en learning ertoe leidt dat een stad steeds aantrekkelijker wordt. Namelijk, doordat er zich steeds meer mensen en bedrijven vestigen. Zo komt een vliegwiel in beweging.

Toch was Leiden een florerende stad in de Gouden Eeuw en was een paar eeuwen later zo verarmd, dat delen van de stad werden gesloopt. Maar volgens Van Oort is dat logisch. Als zich nieuwe technologieën aandienen, heb je vaak andere skills, andere vaardigheden nodig. En het is maar de vraag of de stad die onder de oude technologie nog floreerde, ook over die nieuwe vaardigheden beschikt. Bovendien stopt het vliegwiel van de stedelijke economie als de markt verzadigd is. Als je textiel maakt, en de markt wil geen textiel meer, of het wordt elders heel veel goedkoper gemaakt, dan gaat de textiel weg. Kijk eens naar de autoindustrie in Detroit, die was de grootste ooit. Maar als ze elders innovatiever zijn, dan kan je die voorsprong zo kwijt zijn. En kan het vliegwiel heel snel tot stilstand komen.

Dus dat vliegwiel van de zich versterkende agglomeratievoordelen blijft niet altijd draaien. Zeker niet als je te eenzijdig bent gespecialiseerd. Van Oort: Je moet een breed portfolio hebben. Je moet bedrijven en sectoren hebben die groeien, waar je de werkgelegenheid uit haalt en je hebt dingen nodig die nog heel klein zijn, maar wel innovatief en die in de toekomst gaan groeien. En natuurlijk, sommige steden zijn bijna door hun historie onverslaanbaar. Denk aan London. Dat blijft door zijn padafhankelijkheid altijd aantrekkelijk voor nieuwe ontwikkelingen.

Afstand doet ertoe

Oké, ik geloof Van Oort zijn vliegwiel-theorie. Omdat steden aantrekkelijk zijn, trekken ze steeds weer mensen en bedrijven aan en daardoor worden ze nog aantrekkelijker voor nog meer mensen en bedrijven. Nu hebben veel Nederlandse steden (en veel steden elders) in de tweede helft van de vorige eeuw een terugslag gehad. Door de industrieën vervuilden en verpauperden de steden en trokken veel mensen naar buiten. In de kenniseconomie is de trek naar de stad weer enorm toegenomen. Dat zeggen we. Maar je zou ook kunnen zeggen dat de agglomeratienadelen enorm zijn afgenomen. De vervuiling is sterk teruggedrongen, de industrie heeft zich naar elders verplaatst en de gasfabrieken zijn overal gesloopt. Wat is het nu? Iedereen beweert dat de steden juist door de kenniseconomie zijn gaan bloeien en groeien, terwijl je ook kan zeggen dat de steden weer veel aantrekkelijker zijn geworden omdat de nadelen van vijftig jaar geleden gaandeweg zijn verdwenen.

Van Oort onderkent dat veel agglomeratienadelen sinds die tijd zijn verdwenen. Maar hij weet ook dat in de kenniseconomie de agglomeratievoordelen van steden veel sterker zijn gaan meespelen. Kennis heeft altijd een rol gespeeld in de economie. Maar nu hebben we veel meer toegang tot allerlei vormen van kennis door ICT. Je zou kunnen zeggen dat je overal toegang tot kennis hebt. Dat de wereld zelfs plat (“flat”) zou kunnen worden. Toch is de trek naar de steden overal toegenomen. Dus die kenniseconomie heeft veel dezelfde drivers als de oude economie. In die kenniseconomie zijn face-to-face contacten bovendien heel belangrijk. Het gaat over overleg, het gaat om vertrouwensrelaties die je in direct contact opbouwt. Vooral in de steden heb je veel meer kans op interactie. Daar vind je de plekken waar je veel meer kan leren. In dat opzicht is het belang van face-to-face contacten een aanvulling op de theorie van Marshall. Toch wordt het belang van die face-to-face contacten ook wel eens overdreven. Het gaat in de kenniseconomie niet alleen daarom, zoals Glaeser wel eens lijkt te suggereren. Het gaat ook nog steeds over transportkosten, vooral in internationale waardeketens, en over de arbeidsmarkt, waarbij kenniswerkers tegenwoordig vaak letterlijk de dragers zijn van kennis.

Kenniseconomie, de arbeidsmarkt en opleiding hebben daarom vanzelfsprekend veel met elkaar te maken. Hoe hoger opgeleid hoe productiever. Van Oort: Als je er veel van hebt, zit je goed. Zeg maar Utrecht. Maar je moet nooit gemakzuchtig worden. Utrecht lijkt te denken: we hebben zo’n reservoir, wij hoeven niets meer te doen. Maar in de toekomst hebben ze niet meer genoeg aan zakelijke dienstverlening en ICT. Daarin zal verzadiging optreden. In de toekomst moet het wel ICT met iets anders zijn. Met zorg, of met veiligheid of iets anders Je moet naar markten toe die groeien. Het blijft nooit automatisch goed gaan. Ook het idee dat ze sterk willen worden met duurzaamheid zal moeten worden vertaald in echte activiteiten.

Het vliegwiel start bij werken

Wie over arbeidsmarkten praat, praat in de stedelijke economie al gauw over de vraag of mensen naar steden trekken omdat er werk te vinden is, of dat bedrijven naar steden trekken omdat er goede werknemers te vinden zijn. In jargon: volgt wonen werken of volgt werken wonen? Het CPB meent dat werken tegenwoordig wonen volgt. Van Oort is veel genuanceerder: in eerste instantie gaat het erom dat je werk hebt. En dan kan je (hopelijk) overal wonen. En je kan niet overal wonen als je geen werk hebt. Je kan dus wel dure appartementen in Rotterdam bouwen, voor hoger opgeleiden. Maar als er geen werk is komen die hogeropgeleiden maar met mondjesmaat en vaak moeten ze dan ook nog eens ergens anders werk gaan zoeken. In Den Haag of Amsterdam. En Rotterdam heeft lang geleden onder het probleem dat de arbeidsmarkt niet de kwaliteiten bood die de kenniseconomie op dat moment vroeg.

Van Oort zag de laatste jaren voor corona echt een opleving in Rotterdam. Het werd echt beter. Onderzoek toonde aan dat er “iets” in de stad zat, een cultuur, atmosfeer, ontmoetingsfunctie, waardoor de stad meer ging groeien. Tegelijkertijd is hij bang dat corona die positieve ontwikkeling heeft doorbroken. Als je als laatste bent opgekrabbeld in de ratrace, ben je ook vaak weer de eerste die afvalt. Aan de andere kant kwam Rotterdam aanvankelijk beter door de lockdown dan Amsterdam, omdat Amsterdam veel afhankelijker is van expats die tijdens de lockdown wegbleven, en de hoogwaardige diensten die ervan afhankelijk zijn (“amenities”). Maar het betekent ook dat Amsterdam straks weer sneller zal aantrekken.

Voor Van Oort is het cruciaal: als het vliegwiel ergens start, dan start het bij werk. Pas als werk voldoende aanwezig is, dan krijgt het CPB gelijk. Dan gaat het vliegwiel draaien. Dat heb je vooral in de Noordvleugel. De accountants die we hier aan de universiteit (in Rotterdam) opleiden gaan allemaal aan de Zuidas werken. Dat los je niet op door mooie woningen aan de Maas neer te zetten. Dat los je op door hier werkgelegenheid te creëren waar dat soort functies nodig zijn. Er moeten weer hoofdkantoren naar Rotterdam komen, maar in de havenbranche zitten alle hoofdkantoren tegenwoordig in London.

Als er aan de voorwaarde van werk is voldaan, gaat het wonen wel een grote rol spelen. Mensen willen daar wonen, waar ze zich prettig voelen. Hogeropgeleiden hebben behoefte aan theaters, aan restaurants. Maar nogmaals, als je een mooi theater bouwt gaat het vliegwiel niet meteen draaien. Dat zie je ook in Enschede. Waar ze ook een prachtige wijk hebben gebouwd. Al die woonattracties, die amenities, werken als het vliegwiel eenmaal draait. In Amsterdam. In Utrecht. Dat zijn de echte consumercities.

Maar als ik vervolgens Eindhoven aankaart, ligt het toch weer ingewikkelder. Eindhoven heeft maar weinig voorzieningen, en de binnenstad is niet opvallend aantrekkelijk. Toch is dat in Eindhoven geen probleem volgens Van Oort, omdat ‘nerds’ andere behoeften hebben. Nerds willen gewoon carrièreperspectief, die willen werken, die willen op de campus. Die theorie van de Triomf van de stad is dus een ingewikkelde theorie. Hij klopt in Amsterdam en in Utrecht. Maar in Rotterdam draait het vliegwiel een stuk langzamer of soms niet. En in Eindhoven loopt het goed, ondanks het feit dat het wonen daar niet attractief is. Van Oort zegt ook: de hele theorie is gericht op steden als Amsterdam. Omdat daar alles de goede kant opdraait. Maar het levert geen recept op voor iedere stad. Van Oort: ik zou in Eindhoven niet meteen achter cultuur aan gaan. Ik zou eerst eens goed gaan kijken, waaraan jouw doelgroep behoefte heeft. Wie gaat er gebruik van maken van dat nieuwe theater?

Niet elke stad een eigen campus, alsjeblieft

Het is boeiend dat Van Oort steeds weer het accent legt op werken. Op de werkgelegenheid. Op de bedrijven. Woonattracties zijn leuk, maar uiteindelijk gaat het om werk. Bovendien is ook nog eens het soort bedrijvigheid van groot belang. Sommige economen hebben altijd gedacht dat een homogene sectorstructuur goed zou zijn voor een stad. Hoe meer bedrijven van eenzelfde soort, hoe meer economies of scale. Maar Van Oort legt ook de nadruk op learning. En van identieke bedrijven kan je volgens hem minder leren. Als iedereen hetzelfde doet, ben je bovendien vooral concurrent. En bedrijven hebben in de regel niet de neiging om hun concurrent wijzer te maken dan hij al is. Met een homogene sectorstructuur heb je natuurlijk wel het voordeel van de arbeidsmarkt die je deelt. In Silicon Valley kan je heel veel ICT-ers vinden.

Maar je moet ook weer niet te veel van elkaar verschillen om iets van elkaar te kunnen leren. De schoenmaker leert niet veel van de fietsenmaker. Die heeft heel andere dingen te doen. Het moet ook weer niet te divers zijn voor cross-overs. In dat opzicht verwerpt Van Oort de ideeën van Jane Jacobs. Volgens hem heb je behoefte aan gerelateerde diversiteit. Je moet wel met mensen kunnen praten. Als je dezelfde technische taal spreekt, kan je iets van elkaar leren. Denk aan machinebouw naast de productie van auto’s.

Het is een mooie gedachte, gerelateerde diversiteit op je bedrijventerrein. Maar hoe organiseer je dat? Van Oort gelooft niet dat de overheid hier veel kan doen. Ten onrechte denken overheden volgens hem dat zij die cross-overs kunnen organiseren, door bedrijven bij elkaar te zetten. Maar bedrijven zoeken dat zelf wel uit. Van Oort: ik zeg altijd: de economie is grotendeels zelfsturend. De overheid kan bedrijven faciliteren. Dat ze zich thuis voelen. Vergunningen snel leveren. Mooie woonmilieus. Glasvezel. Maar dat zijn allemaal noodzakelijke voorwaarden, geen voldoende. Je kan het daar alleen op verliezen, niet op winnen. Ja het is prachtig als bedrijven en kennisinstellingen samenwerken. Maar dat moeten ze zelf doen. Dat kan de overheid niet opleggen. Bovendien hebben gemeenten niets te zeggen over de belangrijkste kennisinstellingen, de universiteiten. En dan vlucht de gemeente al snel in de richting van een mooie campus. En in het vergroten van de bereikbaarheid van de campus. Allemaal voorwaarden, maar of mensen gaan samenwerken is hun eigen keus.

Overigens is Van Oort ook heel kritisch over al die pogingen van gemeenten om allemaal hun eigen campus aan te leggen. Als het niet veel geld kost, ach, dan schaadt het niet. Maar het is wel belastinggeld. Campussen ontstonden vaak rondom een grote kennisdrager. Vaak is het toeval als een campus ontstaat. Maar als er één is, moet je zeker niet proberen in de omgeving er nog één te maken. Dan hebben de bedrijven zich al uitgesorteerd. In Emmen een ICT-hub maken heeft geen zin, als de bedrijven allemaal al in Eindhoven en Delft zitten. Het is vaak een netwerk van elite-onderzoekers die heel sterk samen bepalen waar wat gebeurt. Lifesciences zit in Nederland in Leiden, Wageningen, Eindhoven en Utrecht. Die doen heel veel met het buitenland. Maar Europees zijn onze pieken alleen maar heuveltjes. Cambridge, Oxford, Parijs, Braunschweig zijn echt groot.

Massa lenen bij de buren

Nederlandse steden hebben inderdaad vaak weinig massa in vergelijking met de buitenlandse concurrenten. In de wereld van bestuurders wordt veel gesproken over ‘borrowed size’. Zou het helpen om van elkaar te profiteren? Om als het ware massa bij de ander te lenen. Van Oort is daarover helder. Het zijn niet de bestuurders die steden bij elkaar op kunnen tellen, maar het is de markt die zelf sorteert. Daarvoor moeten steden onderling goed bereikbaar zijn. Als je één arbeidsmarkt bent, kan je uitwisselen. Maar er moet ook iets zijn om uit te wisselen. Het probleem in Nederland is dat elke stad zich in alles specialiseert. En dan valt er niet veel uit te wisselen. Ja, als er geen agglomeratievoordelen zijn, is er ook geen borrowed size.

Ik breng in dat we ondanks ons gebrek aan massa toch een heel rijk land zijn. Hoe kan dat dan, als onze pieken in de kenniseconomie internationaal maar kleine heuveltjes zijn. Het gesprek krijgt hier bijna een komische wending. Van Oort: Ja, we doen veel handel. In Europa zijn we een smeermiddel tussen allerlei sectoren. We hebben Born, maar vlak over de grens heb je 40 van dat soort autofabrieken. Ik interrumpeer weer: en toch doen we het economisch enorm goed in Nederland. Hoe kan dat? Van Oort: Ja, we zitten vooral in de handel. En in de dienstverlening. Daar heb je relatief minder massa voor nodig om winsten te halen. In dat licht is het een goede vraag waarom we ons zo druk maken over die campussen. Ja, we willen ook innoveren. Alleen Eindhoven is daar echt goed in. Heel veel patenten. Ja, we verzinnen 11 topsectoren, waarvan je je moet afvragen of dat nou onze top is. Van Oort denkt dat we terug moeten naar wat we het beste kunnen. Handel en zakelijke dienstverlening. High tech systems and materials doen ze in Duitsland honderd maal beter, enkele nichemarkten daargelaten. Lifesciences gaat in Oxford en Cambridge heel veel beter dan hier. Ja, daar heb je wel een punt. Zakelijke diensten is niet eens een topsector in Den Haag! Transport wel, maar handel niet. Aansluiting bij en diversificatie vanuit bestaande sterkten en met kritische massa was het adagium – het klinkt eenvoudiger dan het is.

Triomf is niet voor iedereen

We hebben het er al over gehad. Dat vliegwiel is prachtig als het eenmaal draait, maar ook dan draait het niet voor iedereen. Van Oort kent het onderzoek. PBL geeft aan dat een nieuwe baan voor een hoogopgeleide nauwelijks gevolgen heeft voor de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Gerard Marlet heeft aangetoond dat er wel banen aan de onderkant bijkomen maar dat die vaak door hoogopgeleiden worden ‘ingepikt’. De PhD achter de bar. Elders is er volgens Enrico Moretti wel sprake van ‘trickling down’. Volgens hem zou één nieuwe baan aan de bovenkant zelfs voor vijf nieuwe banen aan de onderkant zorgen. Maar in Nederland hebben we dit soort cijfers nooit gevonden. Anders gezegd: Rifkin lost met zijn Roadmap Next Economy dus het probleem van Rotterdam-Zuid niet op. We moeten ons niet rijk rekenen met trek in de schoorsteen. Daar komt de komende jaren een ander probleem bij. Er komen steeds minder banen voor de middengroepen, door ICT en robotisering. De middengroepen kunnen niet naar boven en willen niet naar beneden. Dat zal grote problemen geven en grote ongelijkheid.

Bedrijven zoeken zelf wel hun plek

De grote vraag blijft: wat kan de overheid doen. Het is ook een vraag die Van Oort bezig blijft houden. Hij zegt: zoveel mogelijk obstakels uit de weg werken. Bottlenecks wegnemen in het onderwijs. Maar dat is niet zo eenvoudig. Studenten zouden nu het vak moeten leren, dat we straks nodig hebben. Maar hoe schatten we dat in. Bovendien: hebben we de docenten ervoor? Van Oort: ik zou eerlijk gezegd ook niet weten wie dit anders zou moeten doen dan de overheid. We hebben overal Economic Boards, maar dat zijn niet de organisaties die op het terrein van het onderwijs dit soort dingen kunnen aanpakken. Maar heeft de overheid de goede mensen in huis om die toekomst een beetje aardig in te schatten? En je morrelt ook nog eens aan competenties van hbo-instellingen en van universiteiten.

Daarnaast: Ja, je moet bereikbaar zijn, je moet goede woonmilieus hebben, het moet veilig zijn. Leefbaar zijn. Het zijn de klassieke taken van de overheid. Maar dat doen ze overal in Europa. Dus waarom zou ons beleid differentiëren? Maar verder? Je kan wel besluiten dat er nu nog één groot biotechnologiebedrijf zou passen in je gemeente. Maar die kan je niet zomaar halen. Anders zouden ze er wel zitten. Bedrijven zoeken zelf wel hun plek.

Is corona een omslagpunt?

De lockdown heeft de economie sterk geraakt, op wereldschaal, op nationale schaal en op de schaal van de steden. Maar welke gevolgen heeft dat op termijn? Gaan we terug naar hoe het was of zijn er zaken fundamenteel veranderd? Bovendien zagen we voor de corona-pandemie al verschuivingen optreden. Vijf jaar geleden was alles nog hosanna rondom de steden. Er was echt sprake van een Triomf van de stad, naar het gelijknamige boek van Edward Glaeser. Maar niet voor niets heet het nieuwste boek van Glaeser “The Survival of the City”.

Ook Van Oort meent dat de balans een beetje de andere kant opgaat. De betaalbaarheid van woningen staat in de steden erg onder druk. Er is sprake van exclusie. De drukte neemt toe. En bovendien zijn we gewend geraakt aan digitaal overleg. Dat is ons goed bevallen. Het kan ertoe leiden dat we eerder in de regio gaan wonen. Dat mensen verder weg gaan wonen. Het is al een beetje zichtbaar. Maar na één jaar kan je nog niet spreken over een trend. En waardoor zou die trend komen? Door thuiswerken of door de enorme huizenprijzen, waardoor mensen die iets ruimer willen wonen uit de stad worden weggedrukt. Maar het zou kunnen dat de wereld na corona toch een beetje platter is geworden.

Aan de andere kant zul je de ontmoeting op het werk dan wel anders moeten organiseren. Want de stad blijft als brandpunt en als ontmoetingsplek nog steeds cruciaal. En face-to-face contacten blijven in de kenniseconomie heel belangrijk. Alleen hoef je daarvoor straks misschien niet meer de hele week naar je werk. En je mag toch aannemen dat we de grote congressen niet meer zo gaan organiseren als we gewend waren. Voor corona vloog je voor 20 minuten praten naar de VS. Dat was eigenlijk bizar. En 4000 andere mensen deden hetzelfde Op dat punt hebben we corona nodig gehad als wake-up call. Als plek voor netwerken, een tijdelijke agglomeratie met de voordelen ervan, blijft een congres wel degelijk belangrijk. Maar het wordt zeker minder uitbundig.

De migratie zal zich wel weer grotendeels herstellen. Die expats komen weer, en ook lager opgeleiden blijven nodig. Tenzij het beleid echt verandert. En de overheid restrictiever wordt. Maar aan de andere kant kan je niet zonder die arbeidsmigranten. Voor het reizen hangt het er ook vanaf of corona blijft en of we zullen moeten leren om er permanent mee om te gaan.

Er is een laatste ontwikkeling waarop Van Oort wijst. Hoe verandert het denken over overheid en markt? Gaast de neo-liberale wind echt een keer liggen? Blijft de overheid het accepteren dat we overal naar steden trekken en elders het verval optreedt (“de plaatsten die er niet toe doen”, in de woorden van de economisch-geograaf Rodriguez-Pose)? Als de overheid weer meer gaat sturen zullen de verhoudingen tussen steden en tussen steden en platteland wellicht weer veranderen.