Politiek
January 14, 2019

Jelle Zijlstra als technocraat in de goede zin van het woord

Jelle Zijlstra was minister van Economische Zaken en van Financien, en gedurende korte tijd premier. Hij genoot in de jaren 50 en 60 een grote populariteit. Ik zeg het er maar even bij, omdat het al weer een tijdje is geleden en niet iedereen de man zal hebben meegemaakt.

Toen ik politiek bewust werd, was Jelle al president van de Nederlandse Bank, dat hij 14 jaar zou zijn. In mijn herinnering een man die vooral mopperde over het beleid. Dat er te weinig werd bezuinigd en te weinig werd hervormd. Later bleek overigens dat hij gelijk had.

Nu Jonne Harmsma een knappe biografie heeft geschreven kunnen we allemaal ons beeld aanscherpen. Mijn conclusie: het was een groot man, in die tijd. Hij liep voorop bij de Europese integratie en in zijn tijd als bankdirecteur had hij internationaal een groot aanzien. Het was ook een briljant man, die in hoog tempo opklom uit een arm milieu in Friesland en al op zijn 29e hoogleraar was aan de VU. Niet ten onrechte door sommigen in één adem genoemd met Tinbergen, niet als wetenschapper, want daarvoor nam hij te snel de afslag naar de Den Haag, maar wel als erflater van de economie in de twintigste eeuw.

Zijlstra staat symbool voor de Wederopbouw van Nederland. Maar ook voor de rol die in die tijd aan de wetenschap werd toegedicht. We zouden hem nu zonder probleem ‘technocraat’ noemen, niet als kritiek, laat staan als scheldwoord. Men meende indertijd oprecht dat de samenleving beter af zou zijn als wetenschappers het beleid bepaalden. Politiek moest niet gebaseerd zijn op kennis, nee, kennis van de economie moest bepalend zijn voor de politiek. Bij technocraten is er dan altijd een schijn van objectiviteit, van waardevrijheid. Die schijn verheft hen boven het politieke gepeupel. Maar wie de richting van het beleid formuleert, geeft politiek richting en is dus nooit objectief. De wetenschap geeft op zich ook nooit een antwoord op de vraag welk beleid wenselijk is. Er zijn altijd politieke afwegingen nodig. De biograaf beseft dat terdege. En in zijn hart zal Zijlstra dat ook wel hebben begrepen, maar in de dagelijkse praktijk leek hij die belangrijke nuance wel eens te vergeten. Met liefde sprak Zijlstra over ‘eerlijke politiek’, die volgens hem kon worden bereikt als de politiek de objectieve economische kennis nauwgezet zou volgen.

Harmsma, ongetwijfeld ook van huis uit een Fries, doet zijn mooie biografie enigszins afbreuk door aan het slot een poging te doen om Zijlstra nog beter te duiden dan anderen voor hem al hebben gedaan. Hij stelt dat Zijlstra slecht in schijn een non-politicus is geweest, dat hij die rol van non-politicus alleen maar met verve heeft gespeeld, maar dat hij natuurlijk een altijd volbloed politicus is geweest. Voor Harmsma is kristalhelder dat Zijlstra geen wetenschapper was, maar een politicus. Ik ben dat niet met hem eens. Natuurlijk speelde Zijlstra graag dat hij moest worden overgehaald om een nieuwe politieke functie te aanvaarden, vaak met het argument dat hij eerder wetenschapper was dan politicus. Dat was het spel van een volleerd politicus. Natuurlijk was Zijlstra ook een volleerd politicus. Maar ik begrijp toch ook heel goed dat Zijlstra zich altijd wetenschapper is blijven voelen. Want hij was namelijk niet alleen politcus maar ook technocraat. Een wetenschapper die op grond van zijn grote kennis van de economie meende politici te kunnen voorschrijven wat de enige juiste weg zou zijn. Die wetenschappelijke habitus was niet alleen maar een spel, het was de basis van het politieke bestaan van Jelle Zijlstra.