Politiek
December 13, 2016

Links en progressief waren we

Wat waren we links en wat waren we progressief. In mijn studentenjaren. Het was allemaal oh, zo duidelijk. Als je links was, wilde je verandering. Op weg naar een betere samenleving. Vooral voor de arbeiders. Links en vooruitstrevend waren dan ook synoniemen. Hoe anders is dat nu. De SP wil al jaren niets meer veranderen aan de verzorgingsstaat. Verkregen rechten moeten worden behouden. Maar de SP komt wel nadrukkelijk op voor de arbeidersklasse. En is daarom links. 50Plus komt op voor de verkregen rechten van de ouderen en is in de beleving van velen gewoon ‘rechts’. De VVD meent dat flexibele banen de toekomst hebben, maar Asscher wil de onderbetaalde schoonmakers meer zekerheden bieden. Is Asscher daarom conservatief en de VVD progressief? Wie komt hier op voor de kansarmen? Ja, sommigen spreken al over ‘links conservatief’. ‘Rechts progressief’ zal ook wel bestaan. Het valt niet te ontkennen: D66 roept al jaren dat de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ achterhaald zijn. Of is die conclusie te voorbarig.

Laten we eerst maar eens vaststellen dat het onderscheid tussen links en rechts ook in mijn studentenjaren minder eenduidig was dan ik hierboven suggereerde. Natuurlijk was ‘iedereen’ links en progressief. Zelfs het kabinet was het linkste kabinet dat we ooit in de geschiedenis hadden gehad. Maar in Groningen was ook de Groninger Studentenbond links en progressief. Gesteund door de CPN. En autoritair tot op het bot.

Bovendien was het links-rechts-denken van de jaren 60 en 70 ook maar een momentopname. Voorheen hadden links en rechts een geheel andere connotatie gehad. Lange tijd werden, met name in gemeenten, de confessionele partijen als de rechtse partijen aangeduid en de overige als de linkse. De confessionelen kozen voor behoud en waren conservatief, terwijl de liberalen en de socialisten verandering wilden, vooruitstrevend waren. Was het niet de Anti-Revolutionaire Partij die de Franse Revolutie principieel afwees?

Halverwege de twintigste eeuw verschoven de panelen. De liberalen raakten in conservatiever vaarwater, terwijl de confessionele partijen naar het midden lonkten. De ARP van Aantjes probeerde van het confessionele blok zelfs een progressief blok te maken, confessionele politiek zou christelijk-sociaal moeten zijn. Maar dat werd het CDA nooit. Wel nestelde het CDA zich lange tijd in het centrum van de macht. Het is opvallend dat het CDA van Buma langzaam weer de aloude conservatieve positie begint op te zoeken. Dat Buma zelf van Christelijk-historische huize is, heeft daar ongetwijfeld mee te maken.

Met de confessionele partijen in het midden werd het links-rechts-schema van de jaren 60 en 70 dominant. Je was links als je opkwam voor de arbeider. Je was links als je opkwam voor gelijke kansen, omdat de kansen op succes in de samenleving zo ongelijk waren verdeeld. Je was links als je de ‘onderkant’ zekerheid wilde geven. Je was links als je de gezondheidszorg niet alleen op risicosolidariteit, maar ook op inkomenssolidariteit wilde baseren. En je was rechts als je dat allemaal niet wilde. Ik geef toe: het was een fraai staaltje framing van links om de eigen politiek vooruitstrevend te noemen. Links wilde een betere wereld, rechts dacht alleen maar aan behoud van de eigen voorrechten.

Dat heldere onderscheid tussen vooruitstrevend links en behoudend recht werd steeds minder houdbaar naarmate de verzorgingsstaat op de tocht kwam te staan. Het ging plotseling niet meer om het verwerven van zekerheden, maar om het verdedigen van verworven zekerheden. Alsof ‘rechts’ plotseling wakker was geworden en had beseft dat niet alleen ‘links’ het prerogatief heeft van een ideale samenleving. Rechts ging zijn eigen neo-liberale samenleving vormgeven. En zo gingen we van nivellering naar denivellering. En van bestaanszekerheid naar flexibilisering. Alles in het teken van de economische groei, en waar die groei neersloeg leek minder belangrijk te worden. Zo werden met name de verschillen in vermogens steeds groter.

Inmiddels was de samenleving op drift geraakt. Veel arbeiders kwamen terecht in het ‘brede maatschappelijke midden’, naar een term van de socioloog Jan Berting. Veel arbeiderskinderen kwamen via de universiteit nog hoger uit. En zo raakte links niet alleen in het defensief omdat de aanval op de verzorgingsstaat was ingezet. Links raakte ook zijn natuurlijke achterban kwijt, waarvoor al die zekerheden waren bedongen.

Niet dat de ‘onderkant’ van de samenleving verdween, want de ontstane ruimte werd door nieuwkomers uit het buitenland weer opgevuld. We noemden ze eerste etnische minderheden, daarna allochtonen en nu moeten we spreken over ‘mensen met een migratie-achtergrond’. Omdat we niet mogen stigmatiseren. En zo moest ‘links’ zich gaan verhouden tot een nieuwe achterban. Een nieuwe klasse ‘waarvoor wij het allemaal deden’. Omdat de arbeiders altijd op de Partij van de Arbeid hadden gestemd, zouden Marokkanen en Turken dat ook weer moeten doen. Ruimschoots werden plaatsen op kandidatenlijst voor hen gereserveerd, zonder dat altijd even duidelijk was hoe ‘links’ de betreffende kandidaten werkelijk waren.

In deze ontwikkeling ligt de kiem voor twee nieuwe breukvlakken besloten. Zo verschoof ten eerste het accent bij ‘links’ naar immateriële en culturele thema’s, nu de ‘sociale kwestie’ opgelost leek. De arbeiders waren immers vervangen door een netjes in het pak gestoken middenklasse die bij banken werkte, bij verzekeringsbedrijven en bij de overheid. Van blue collar naar white collar. Abortus, euthanasie, het homohuwelijk, de vrouwenemancipatie, milieu en niet te vergeten de democratie, het waren de nieuwe thema’s waarop je je kon onderscheiden. Rechts was tegen, links was voor. D66 en GroenLinks zijn hier bij uitstek de partijen die zich links betonen, de confessionele partijen zijn vooral op de ethische kwesties heel behoudend. Vanwege haar liberale gedachtengoed zou de VVD hier links en vooruitstrevend moeten zijn, maar de eigen achterban is eerder conservatief dan liberaal. Ook de PvdA kent die halfslachtigheid. De partijtop, die soms eerder liberaal is dan socialistisch, zou graag links willen zijn in immateriële kwesties, terwijl de traditionele achterban daarmee weinig op heeft. Daarom is de PvdA altijd zo blij als ze kan terugvallen op het oude links-rechts-schema van gelijke kansen en bestaanszekerheid voor iedereen.

Met name in de laatste decennia heeft zich een vierde breukvlak gemanifesteerd. Kosmopolitisme versus nationale eigenheid. De globalisering heeft velen onzeker gemaakt en heeft de positie van velen ook daadwerkelijk verzwakt. De onzekerheid zoekt een zondebok en heeft die gevonden bij de migranten en bij Europa. Het Oekraïne-referendum laat zien dat er vele zijn die zich verzetten tegen een verdere ‘uitverkoop’. Nee, ze willen de klok zelfs nadrukkelijk terugdraaien. We moeten uit de euro, de grenzen moeten dicht, er moeten ‘minder Marokkanen’ komen en Zwarte Piet moet pikzwart blijven.

Op deze links-rechts-as staan PVV en D66 fel tegenover elkaar. D66 is de partij van het optimisme, van het kosmopolitisme dat de eigen achterban veel goeds heeft gebracht. De PVV is de partij van de angst en van de verliezers van de globalisering of op zijn minst van mensen die zich een verliezer wanen. Een liberale VVD zou niet anders kunnen dan hier links te zijn. Voor open grenzen, voor Europa. Maar de partij is zo bevreesd rechtse kiezers te verliezen dat ze nadrukkelijk tegen de PVV aan schuurt. De SP heeft de traditionele achterban van de PvdA hier wellicht het beste begrepen. Het stilzwijgende verzet van de SP tegen de Polen en tegen de migranten in het algemeen, sloot in ieder geval beter aan bij het Volksempfinden in de volksbuurten dan het multiculturalisme van Ed van Thijn. Intussen juichen Frans Timmermans en Jeroen Dijsselbloem over de zegeningen van Europa, terwijl wethouder Marnix Norder zich beklaagt over de ‘tsunami van Polen’ in zijn stad. Op deze nieuwe links-rechts-as is de PvdA op zijn minst al jaren in verwarring. Dan is het moeilijk om verkiezingen te winnen.

Wat is nu links, wat is nu rechts? Wat is progressief en wat conservatief? Ik trek drie conclusies.

Eén: er is niet één links-rechts-dimensie, maar er zijn er zeker drie in de hedendaagse politiek.

Twee: die drie dimensies overlappen elkaar nog maar nauwelijks. Ik ken geen partij die in alle opzichten links of rechts is, of het zou GroenLinks moeten zijn. Ook de PVV is zeker niet alleen maar rechts. De partij trekt naast de kaart van de nationale eigenheid, immers steeds vaker de kaart van de bestaanszekerheid. Daarmee schuiven SP en PVV ook naar elkaar toe. Links is geen ijkpunt meer. En rechts evenmin.

Drie: de begrippen links en rechts vallen niet meer samen met progressief en conservatief. Links wil soms alleen maar behoud (van bestaanszekerheid), rechts wil vaak grote veranderingen. En in die kringen worden veranderingen in de richting van een neoliberale samenleving als zeer vooruitstrevend gezien. En waarom zouden ze dat begrip daarvoor niet mogen hanteren? Wat vooruitstrevend is maakt ieder voor zich uit. Links is in ieder geval niet meer synoniem met verandering, en rechts geenszins met behoud. Het heeft dus nog maar weinig zin om blijmoedig links en progressief te zijn. Zoals we dat in de jaren 70 deden. Links zijn is geen ijkpunt meer. Progressief zijn al evenmin.