Stedebouw
January 17, 2018

Modernisme, ideologie en architectuur #BernardHulsman

Het zal al een aantal jaren geleden zijn dat Bernard Hulsman op de achterpagina van het eerste katern van de NRC een serie begon over gebouwen, bruggen en wat dies meer zij die erg op elkaar leken. De boodschap leek te zijn: architecten zijn minder origineel dan ze vaak zelf suggereren. En de foto’s bewezen dat keer op keer. Het is me ontgaan wanneer deze serie is gestopt en waarom. Er zijn wel meer van die series in de krant die wel leest, maar die je niet mist als ze zijn opgehouden. In dit geval vermoed ik dat de auteur zelf ook onvoldoende bevrediging vond in het uitzoeken van nagenoeg identieke foto’s van toch echt verschillende gebouwen.

Tot mijn grote verrassing kwam ik de stukjes weer tegen in een fantastisch boek van dezelfde Bernard Hulsman. Apenrotsen en andere nauwe verwanten. Hier waren ze een onderdeel geworden van een prachtige collage over ‘de moderne architectuur’, samen met mooie interviews met de gladiatoren van de Nederlandse architectuur en met andere interessante essays van Hulsman’s hand. Je zou kunnen denken dat het een postmodern rommeltje is geworden en in bepaalde opzichten is dat ook zo. Maar juist dat rommeltje vormt een prachtig geheel en geeft een prachtig beeld van de stand van de architectuur van de laatste eeuw. Ik ken ze niet allemaal, maar ik geen beter boek over dat onderwerp. Hier nergens ingewikkelde theorieën, hier nergens onbegrijpelijke zinnen. Want boeken over architectuur willen nogal eens hoogdravend en onbegrijpelijk zijn. Vaak geschreven door een architect, waarbij mijn conclusie altijd is: “Beperk u voortaan tot het bouwen van huizen, in de hoop dat u dat beter kan.”

Maar het is meer dan een boeiende collage. Hulsman zet namelijk een heldere streep onder het modernisme. Het kan ook geen toeval zijn dat dit boek zo weinig volgens de modernistische orde is opgebouwd. Dat het gewoon een postmodern boek is. Ik vermoed dat Hulsman dit commentaar helemaal niet erg vindt. Het is wel geestig dat de uitgever op de omslag rept over een ‘reis door de wereld van de moderne architectuur’. Alsof alles wat ‘hedendaags’ is ook nog steeds ‘modern’ is. Maar het is juist Bernard Hulsman die afrekent met het modernisme. Die dat afwijzen van puntdaken belachelijk maakt, die zich verbaast over die bouwkunde-opleidingen die jarenlang maar één God hadden, namelijk Le Corbusier. Die met onverholen pret vertelt over de lekkende daken van de modernisten en boos is op het dedain van de meeste modernisten tegenover de uiteindelijke bewoner, die eerder geborgenheid zoekt in plaatsvan glazen wanden en witte muren. Om nog maar niet te spreken over de simpele behoefte aan opbergruimte waarin de hardcore modernist weigert te voorzien. Hulsman maakt er gehakt van. Hij laat niet na om te benadrukken dat Le Corbusier niet alleen een hardcore modernist was, maar ook een hardcore fascist. Hij vertelt met graagte en terecht dat Mies van der Rohe pas naar Amerika is gevlucht, nadat het hem was mislukt om de toparchitect van de nazi’s te worden. Als hij niet was afgewezen, was niet Speer maar Mies de architect van Germania geworden. Ja, Hulsman weet treffend het autoritaire en het totalitaire van de modernisten te benoemen. En af te keuren. En juist daarom kan Hulsman zo neutraal en bijna objectief schrijven over de postmodernisten en bijvoorbeeld over de neo-traditionalisten. Overigens was er ook op Philip Johnson politiek veel aan te merken.

Hulsman is wars van het modernisme. Toch spreekt hij vergoelijkend over het fascisme van Le Corbusier, vanwege dat kapelletje in Ronchamps. Dat verbaast me. Want het lijkt me niet dat tegen één mooie kerk zeer verwerpelijke politieke standpunten mogen worden weggestreept. Eerlijk gezegd lijkt me dat beide dingen weinig met elkaar te maken hebben en daarom verdienen zowel het kapelletje in Ronchamps als de politieke opvattingen van Le Corbusier een zelfstandige beoordeling. Overigens kan ik zelf die verering van Ronchamps nooit helemaal begrijpen. Het kan komen omdat ik Ronchamps in dezelfde vakantie bezocht als de basiliek van Vézelay.

Zeker waar het gaat over modernistische stedebouw, denk voor het gemak even aan de Bijlmer, raakt de beoordeling van het modernisme de relatie tussen politiek en architectuur. Die relatie is evident, maar ook complex. Hulsman zegt er wijze dingen over, maar weigert duidelijke conclusies te trekken. En als hij dat wel doet, zijn ze een tikkeltje teleurstellend. Zo schrijft hij op pagina 297: “Er bestaat geen verband tussen architectuurstijlen en politieke ideologieën.” Nou dat mag op het eerste gezicht waar zijn, maar daarmee is de relatie tussen architectuur en politiek niet afdoende beschreven.

Laten we eerst vaststellen dat regimes bepaalde architecten hebben uitgesloten en ongetwijfeld nog steeds uitsluiten. Laten we ook vaststellen dat architecten hebben geprobeerd bij dubieuze regimes in het gevlei te komen om ruimte te scheppen voor hun eigen originele creaturen. Denk aan Mies van der Rohe en de nazi’s. Maar denk ook aan Rem Koolhaas die scherp door Hulsman wordt ondervraagd over zijn nieuwe onderkomen voor het symbool van de Chinese onderdrukking en lees het onwaarachtige antwoord van Koolhaas.

Laten we daarna vaststellen dat veel architecten ideologisch gedreven zijn. Ik sprak al over de fascist Le Corbusier (die ook een leuk kapelletje bouwde). En wat te denken van de communist Mart Stam, die niet voor een opdracht maar uit overtuiging in Rusland ging werken. Lees het prachtige interview van Hulsman met zijn vrouw Lotte Stam-Beese, die tot haar dood in 1988 in het Russische communisme bleef geloven. En denk eens aan de constructivisten die, toen ze daartoe in Rusland de kans kregen, andere architecten op ideologische gronden het werken onmogelijk maakten.

Maar de essentie is, dat architectuur en vooral stedebouw voortkomen uit een bepaald wereldbeeld. Daarom kunnen architecten elkaar ook zo goed verketteren. Overigens is dat hun eigen zorg. Het is mij een zorg dat architecten hun wereldbeeld opleggen aan al die mensen die in al die huizen en steden moeten wonen. En dat gold met name voor de modernisten, van wie het dan ook niet verrassend is dat ze vaak bij totalitaire ideologieën uitkwamen. Totalitair in ontwerpen, totalitair in denken en uiteindelijk totalitair in politieke keuzes. Het is allemaal niet zo vreemd.

Maar het gaat hier wel om de leefwereld van anderen. Het gaat om burgers die zich veelal niet konden verweren. Het waren gewone burgers die al lang blij waren met een woning in Bijlmer. Architecten zouden zich om die reden van alle kunstenaars het meest terughoudend moeten opstellen. Maar het tegendeel is het geval.