Politiek
August 25, 2013

Platteland geen contramal van de stad

Wie grip wil krijgen op het fenomeen ‘stad’ zou wellicht te rade kunnen gaan op het platteland. Het is immers gangbaar om over ‘stad en land’ te spreken: een dichotomie, een tegenstelling wellicht. Het land zou als het ware de contramal vormen van de stad en wie het land bestudeert, komt dus meer te weten over de stad. Laat ik een poging wagen op basis van het grootschalige onderzoek van het SCP naar het platteland, dat onder andere in 2006 uitmondde in de bundel ‘Thuis op het platteland’. Op tal van aspecten wordt hier de leefsituatie van mensen in niet-stedelijke en weinig-stedelijke gebieden (minder dan 1000 omgevingsadressen per km) vergeleken met die van mensen in gebieden die meer verstedelijkt zijn. Dat suggereert inderdaad een contramal: stedelijk versus niet-stedelijk en wat geen platteland is, moet wel stad zijn. Ik noem de belangrijkste conclusies van het onderzoek.

In de stad:

  • komen meer eenpersoonshuishoudens voor (39% tegen 24%; platteland loopt in)
  • wonen meer allochtonen (25% tegen 9%)
  • wordt meer verhuisd (74% van alle verhuisbewegingen, terwijl 62% van alle inwoners van Nederland in stedelijk gebied woont)
  • is de inkomensongelijkheid groter (meer arme en meer rijke huishoudens)
  • is meer bedrijvigheid én meer werkloosheid
  • is de participatiegraad van vrouwen hoger, hoewel de verschillen snel kleiner worden
  • is de participatiegraad van lageropgeleiden duidelijk lager dan op het platteland
  • wonen en werken meer hoogopgeleiden (maar de leerlingen gaan even vaak naar havo/vwo)
  • is het beroepsniveau gemiddeld hoger
  • is de werkdruk hoger, maar wordt er minder lichamelijk zwaar werk gedaan
  • is men minder gezond dan op het platteland
  • wonen meer mensen met psychische stoornissen
  • drinken de jongeren minder dan op platteland
  • gaan de mensen vaker naar de huisarts
  • is de tijdsbesteding gelijk aan die op het platteland
  • is het leven niet meer of minder ‘gejaagd’
  • leest men meer landelijke en minder regionale kranten
  • maakt men meer gebruik van culturele voorzieningen
  • sport men minder vaak en minder in verenigingsverband
  • en doet men minder aan vrijwilligerswerk.

Vooral gradaties

De verschillen zijn herkenbaar. Maar eigenlijk is het nog opvallender hoe klein de verschillen soms zijn. En nog opvallender: dat er vaak meer overeenkomst is dan verschil. Het hele onderzoeksrapport staat vol met cijfers en tabellen. En bij veel tabellen heb ik me verbaasd over de gelijkenis tussen ‘stad en land’. Van een dichotomie  is geen sprake. We hebben te maken met een glijdende schaal van meer en minder stedelijk.

Men zou kunnen tegenwerpen dat hier sprake is van een artefact van het onderzoek. We hebben in Nederland immers geen gegevens over ‘steden’ en over ‘platteland’. Het CBS gaat uit van vijf categorieën: niet-stedelijk, weinig-stedelijk, matig-stedelijk, sterk-stedelijk en zeer-sterk-stedelijk. Op goede gronden heeft het SCP besloten dat de gemeenten (dan wel postcodegebieden) die tot de eerste twee categorieën behoren, het platteland van Nederland vormen. Ze creëren dus een dichotomie op basis van een glijdende schaal. Logisch dat de verschillen in leefsituatie dan minder scherp zijn.

Men zou eerder kunnen stellen dat ‘stad’ en ‘platteland’ een artefact zijn van het onderzoek. Er wordt een knip gelegd, waar geen knip is. De indeling van het CBS geeft simpel aan dat het scherpe onderscheid tussen stad en land in Nederland al lang niet meer bestaat. Tot in de negentiende eeuw had je enkele steden en verder vooral veel leegte, op een enkel dorp na. En veel ‘woeste gronden’. Zie het mooie boek ‘Het lege land’ van Auke van der Woud. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam daarin verandering door het graven van kanalen en de aanleg van wegen. Platteland en steden werden met elkaar verbonden. En heel symbolisch: de steden traden buiten hun stadswallen. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is het onderscheid tussen stad en land snel vervaagd. Tegenwoordig is het hele land min of meer bebouwd en het hele land in cultuur gebracht, zelfs de grootste delen van de natuur. Dus alleen al morfologisch zijn stad en land niet meer te onderscheiden, ja, hoogstens in gradaties.

Het platteland kent veel verschillen

In een latere studie van het SCP uit 2012  over de leefsituatie op het platteland (Dorpenmonitor), zien we nog meer gradaties, ook binnen het platteland. Het SCP onderscheidt hier dorpen langs twee dimensies: kleine en grote dorpen en afgelegen dorpen en dorpen nabij de stad. Het type ‘grote dorpen bij de stad’ voldoen het minst onder wat we doorgaans onder ‘platteland’ verstaan. Grote afgelegen dorpen en kleine dorpen nabij de stad zijn een tussenvorm. Het landelijkst zijn de kleine afgelegen dorpen. En ook hier weer constateert het SCP dat ‘enkele ontwikkelingen op een kleine inhaalslag van de afgelegen dorpen wijzen’. Het gemiddelde beroepsniveau steeg vooral in de grote afgelegen dorpen. De arbeidsparticipatie onder vrouwen steeg in de afgelegen dorpen het sterkst, waarmee ze hun oorspronkelijke achterstand bijna geheel inhaalden.

Er is nog een ander verschil op het platteland, dat in het kader van de dichotomie stad-land erg interessant is. Bij stad en land gaat het immers niet alleen om verschillen, maar ook om afhankelijkheid. Het platteland was altijd ook ‘ommeland’. Het platteland was voor veel voorzieningen afhankelijk van de stad en was daarop meer of minder betrokken. Willemieke Hornis nuanceert dat beeld in haar boek ‘Multiplicities’ uit 2013. In het Noorden van het land zijn die patronen tussen stad en ommeland nog goed herkenbaar, maar in de Randstad, maar ook in het zuiden van Limburg maken ook de dorpen veeleer deel uit van netwerken. De dorpen in het ‘ommeland’ zijn niet meer op één stad gericht, maar vormen vaak een netwerk met meerdere steden en andere dorpen.

Is alles stedelijk?

We mogen concluderen dat de dichotomie ‘stad-land’ alleen nog in ons woordgebruik bestaat. In werkelijkheid is er sprake van een glijdende schaal van meer naar minder stedelijk. Maar dat niet alleen: ook de afstand in ‘stedelijkheid’ tussen de uitersten is kleiner geworden. Uiteindelijk roept dat de vraag op wat onder ‘stedelijk’ moet worden verstaan. Het is opvallend dat het SCP op die vraag terecht geen antwoord meer geeft. Naarmate de verschillen kleiner worden, is het minder eenduidig welke verschillen op een verschil in ‘stedelijkheid’ duiden.

Natuurlijk, men leeft in Ganzendijk in het oosten van Groningen op een andere manier dan in Amsterdam of Rotterdam. Maar ook in Ganzendijk wordt door de meeste mensen op RTL4, SBS6 of Nederland 1 afgestemd. En ook in Ganzendijk is het bereik van internet heel hoog en draaien vele jongeren mee in de virtuele gemeenschappen van Facebook, Twitter enzovoorts. En de ouderen mogen in Ganzendijk dan vaker een regionale krant lezen dan in de stad, ook de regionale kranten brengen veel nationaal en internationaal nieuws.

Daarmee is de eerste belangrijke factor voor de ‘mentale verstedelijking’ van het platteland genoemd: de massamedia. De andere is: mobiliteit. De bereikbaarheid van de steden is in een halve eeuw aanzienlijk toegenomen door de het gebruik van de auto. Dat heeft veel stedelingen ertoe gebracht om ‘op het platteland’ te gaan wonen. Nog steeds vertrekken ‘doorstromers’ uit de stad naar kleinere steden en dorpen in de wijde omgeving, terwijl ‘starters’ juist van het platteland naar de stad (blijven) trekken. Daardoor zijn tegenwoordig niet alleen de steden een melting pot van culturen, maar ook vele dorpen in toenemende mate. Dat geldt zeker voor de vele zogenoemde ‘woondorpen’, waar het goed wonen is terwijl in de nabije stad wordt gewerkt. Wie stedelijk is en wie plattelander is, het laat zich steeds moeilijker aflezen aan de plek waar mensen wonen. Zo is het platteland steeds meer op de stad gaan lijken.

Daarmee ontken ik niet dat er nog steeds verschillen bestaan. Dat innovaties meer plaats vinden in een stedelijke omgeving, dat het leven in de stad anoniemer en dynamischer is. Maar misschien is wel de kern van het probleem, dat op elke poging tot het duiden van verschillen, moet worden genuanceerd. Want wie over innovaties praat, praat niet alleen over de grote steden, maar bijvoorbeeld ook over de Utrechtse Heuvelrug, over Ede-Wageningen (zie bijvoorbeeld ‘Kennis op de kaart’ van het Ruimtelijk Planbureau).

Daarmee is duidelijk dat het platteland niet meer de contramal is van de stad. En dat betekent dat het bestuderen van het platteland ons minder leert over de stad dan dichotomie stad-land suggereert. Het betekent ook dat de ‘stad’ als cultuur zich niet meer beperkt tot gebieden met een hoge woningdichtheid. En dat ‘stedelijkheid’ steeds moeilijker valt te definiëren.