Politiek
January 24, 2019

We verbannen het #WODC naar een eiland

Het laatste rapport over de WODC-affaire is verschenen, de laatste keer dat ik er iets over schrijf. De affaire begon met een klokkenluidster, die (terecht) gehoor vond bij Nieuwsuur. De klacht luidde dat het WODC, het onderzoeksbureau van het ministerie van Justitie en Veiligheid, te sterk onder invloed stond van het eigen departement. De onafhankelijkheid van het onderzoek zou in het geding zijn. Een belangrijk verwijt. Als een departement zelf de conclusies van onderzoek schrijft, heb je er niks meer aan.

Commotie. Er komen maar liefst drie onderzoekscommissies, met drie rapporten. De eerste commissie zegt dat de melding van de klokkenluidster niet erg handig, oftewel onzorgvuldig, was afgehandeld. Exit de directeur van het WODC. De tweede commissie zegt dat de klacht van de klokkenluidster niettemin nogal overdreven was. Er was weinig aan de hand, zeg maar een storm in een glas water. De zaak lijkt afgedaan. Maar dan komt de derde commissie. Deze commissie zegt dat er bij het WODC “regelmatig” sprake is van ongewenste beïnvloeding door beleidsmedewerkers. Althans zo meldt de voorzitter van de commissie in de pers. Maar het onderzoek waarop hij zich baseert maakt op mij weinig indruk. Ik zal zeggen waarom.

Ten eerste beoordeelt de commissie het WODC met verkeerde maatstaven. De commissie maakt geen helder onderscheid tussen een onderzoeksbureau (van een departement) en een planbureau (van regering en parlement). En legt vervolgens het WODC (en het eigen departement) langs de meetlat van een planbureau. Zie bijvoorbeeld de enthousiaste verwijzing naar Max Weber die schrijft dat onderzoek naar ‘ongemakkelijke feiten’ altijd nodig is. Ik geef graag toe dat de positie van het WODC ook een beetje hybride is, maar het WODC is geen planbureau. Het WODC doet primair onderzoek voor het eigen departement en dan is het logisch dat het eigen departement de onderzoeksvragen stelt. Maar de commissie schrijft daarentegen: “Bewindslieden en beleidsambtenaren wanen zich opdrachtgever.” Ja, natuurlijk, dat zijn ze ook.

Eigenlijk is het bijna komisch dat 65% van de (geënquêteerde) medewerkers van WODC geen invloed van het beleid heeft ondervonden bij de agendering van het eigen onderzoek. Zitten ze daar bij het WODC alleen maar eigen hobby’s te bevredigen? Hoe gevoelig zijn ze voor de kennisvragen van hun broodheren? De commissie daarentegen windt zich op over de 12% van de geënquêteerden die die beïnvloeding wel heeft ervaren. Dit soort onbevredigende conclusies hadden kunnen voorkomen als de commissie de relatie tussen WODC en departement eerst had geproblematiseerd en vervolgens helder had aangegeven wat wij én wat het department van het WODC mag verwachten.

Ten tweede is de commissie erg meegegaan in het (al eerder door mij beschreven) frame van de ambtenaren als bedrieglijke paladijnen en de onderzoekers als onafhankelijke helden. In dit rapport konden alleen de ambtenaren iets fout doen. Maar onderzoekers zijn geen helden en moeten ook worden gecorrigeerd. Zo wordt slechts bij toeval geschreven over een onderzoek dat alle deadlines overschreed. Dat lijkt me een hele goede reden voor ingrijpen van een minister die om een onderzoek verlegen zit. En de beleidsmaker die bezwaar maakt tegen aanbevelingen van een onderzoeker wordt ‘ongewenste beïnvloeding’ verweten, terwijl de betreffende onderzoeker daar toch gewoon op de stoel van de beleidsmaker gaat zitten. En nooit wordt de mogelijkheid opengelaten dat concept-teksten slordig zouden kunnen zijn, onjuist zouden kunnen zijn gelet op de achterliggende analyse of zelfs politiek gekleurd. Overal worden tekstsuggesties van de ambtenaren in de begeleidingscommissie als ‘ongewenste beïnvloeding’ gezien. Laten we eerlijk zijn: onderzoekers zijn ook mensen die fouten maken en nog erger: die allerlei politieke opvattingen hebben (zeker als ze zo lang op zo’n instituut hebben gewerkt).

Ten derde krijg ik (dan ook) het gevoel dat de auteurs van het rapport onvoldoende de ingewikkelde relatie tussen kennis en beleid hebben begrepen. De commissie schrijft dat bij dit soort onderzoek de balans tussen nabijheid en onafhankelijkheid per definitie spannend is. Ik neem aan dat de commissie de balans tussen relevantie en onafhankelijkheid bedoelt. Nabijheid kan de relevantie vergroten en afstand de onafhankelijkheid. Maar nergens wordt over relevantie gesproken. Is het wellicht een freudiaanse verspreking om alleen over (ongewenste) nabijheid en onafhankelijkheid te spreken?

De belastingbetaler heeft er niet alleen recht op dat onderzoekers van het WODC onafhankelijk hun onderzoeksconclusies kunnen trekken. Maar waarom zou het onjuist zijn als  beleidsmakers gedurende het onderzoek vragen om de probleemstelling aan te passen (zoals de commissie suggereert)? Ik weet heel goed dat ambtenaren dat soort vragen kunnen stellen als zichtbaar wordt dat de uitkomsten van het onderzoek heel vervelend kunnen worden voor hun minister. Maar het kan ook zijn dat de onderzoekers de aanvankelijke vraag verkeerd hebben geïnterpreteerd. Het kan ook zijn dat het beleid inmiddels is veranderd (kabinetsformatie!) waardoor de aanvankelijke vraag niet meer relevant is. Een andere vraag: wat is er op tegen om het publiceren van het onderzoeksrapport een maand uit te stellen, zodat het tegelijkertijd met een nieuwe nota de minister naar de Kamer kan worden gestuurd? Die minister heeft dat onderzoek toch gevraagd om die nota te kunnen schrijven? Nee, commissie, beleidsonderzoek heeft niet alleen te maken met onafhankelijkheid, maar evenzeer met relevantie.

Ten vierde: het onderzoek van de commissie is geen goed onderzoek. Ik vind het soms zelfs: knullig onderzoek. Er worden medewerkers van het WODC geïnterviewd en geënqueteerd, alsmede medewerkers van het departement en externe onderzoekers die via bemiddeling van het WODC onderzoek hebben gedaan voor het departement. Er worden vier, ja vier casus nader onderzocht van de 1600 onderzoeken die onderzocht hadden kunnen worden. En bovendien zijn het vier casus die uit de gesprekken naar voren kwamen. Een zeer minimale en zeer selecte steekproef, waaruit overigens ook nog geenszins schokkende resultaten naar voren komen. Bijvoorbeeld: de onderzoekers en de beleidsmakers waren het niet eens over de doeleinden van beleid die in het geding waren. Dat zijn onderzoekers en beleidsmakers nooit. En de beleidsmakers maakten zich boos over de genoemde deadlines die door de onderzoekers niet werden gehaald.

Ten vijfde: vervelender is dat ik niet weet hoe de commissie tot haar conclusies komt. 3% van de onderzoekers en van de beleidsmedewerkers hebben meegemaakt dat teksten onder druk van het beleid zijn aangepast. In hun hele leven. En zonder dat we weten of dit, ook vanuit het onderzoek zelf gezien, onterecht was. 6 tot 12% van de medewerkers van het WODC klagen over de cultuur van de organisatie. Dat gaat om 3-5 personen van de 80, omdat de respons op de enquête maar matig was. Natuurlijk, er worden meer pogingen gedaan om het proces en de inhoud van het onderzoek te beïnvloeden. Maar de meeste pogingen verdwijnen netjes in de prullenbak. Als je met rijksambtenaren te maken hebt, moet je niet van suiker zijn. En je hebt onder rijksambtenaren nu eenmaal ook bange mensen. De wereld is niet ideaal en zeker niet in Den Haag. De cruciale vraag is: staat die 3% voor gebrekkig onderzoek, voor bange ambtenaren of voor “regelmatige ongewenste beïnvloeding” van het WODC door het ministerie? De commissie kiest voor het laatste. Het doet me denken aan de afdeling communicatie van een ministerie die met liefde bepaalde conclusies uit een onderzoek opblaast en uit hun context haalt. Maakt de commissie zich hier schuldig aan hetgeen ze zelf het departement verwijt?

Tot slot. De commissie stelt voor om het WODC te verhuizen naar een plek buiten het ministerie. De minister heeft meteen gehoor gegeven aan dit verzoek. Intussen stelt de commissie dat ze geen onderzoek heeft gedaan naar de deugdelijkheid van het onderzoek van het WODC. De commissie haalt zelfs de laatste visitatiecommissie aan die die deugdelijkheid nog nadrukkelijk heeft geprezen. De commissie heeft zich bovendien, zoals gezegd, geenszins bekommerd om de relevantie van het onderzoek van het WODC. Iedereen weet dat die relevantie met nabijheid is gediend. Waarom zou je dat WODC dan eigenlijk verhuizen naar een plek waar onderzoekers in stilte hun werk kunnen doen, niet meer gestoord door al die vragen van het departement?