Politiek
November 27, 2021

Zijn buurteffecten onvermijdelijk

Veel steden zijn druk bezig om hun slechtere wijken te ‘mengen’. Het klinkt alsof de overheid alles kan. Uw stad is maakbaar. Toch is de gedachte heel begrijpelijk. Als te veel mensen met achterstanden bij elkaar in een wijk wonen, zullen ze daar vast niet beter van worden. Werkloosheid leidt tot een cultuur van werkloosheid en een gebrek aan kansen gaat vaak samen met criminaliteit. En de slechte huizen en een cultuur van armoede zorgen ervoor dat mensen in slechte wijken gemiddeld 7 jaar minder oud worden dan mensen in goede wijken. Dan is het niet zo gek om te bezien of je een wijk ‘beter’, ‘rijker’ kan maken door slechte woningen te vervangen door woningen voor de middenklasse. Natuurlijk moet daarbij niet het doel zijn om de gemiddelde van de wijk op te krikken, maar om de oorspronkelijke bewoners meer perspectief te bieden.

De redenering luidt dus: mensen hebben in slechte wijken minder kansen en door de wijk te verbeteren, verbeteren ook de kansen van de bewoners van de wijk. Wetenschappers spreken hier over het ‘buurteffect’: omdat je in een slechte buurt woont, heb je minder kansen in het leven. Professor Maarten van Ham van de TU Delft is zo’n wetenschapper. Hij doet al jaren onderzoek naar buurteffecten. Enkele jaren geleden deed hij in zijn oratie opmerkelijke uitspraken over die buurteffecten. Eigenlijk zei hij gewoon: voor die buurteffecten bestaat geen bewijs. En dan zou je moeten concluderen: mensen zijn niet arm en werkloos omdat ze in een bepaalde wijk wonen, maar ze wonen in een bepaalde wijk omdat ze arm en werkloos zijn. Oorzaak en gevolg moeten we dus niet omdraaien.

Voldoende reden om nog eens met Maarten van Ham te gaan praten. Maarten is al jaren een zeer gewaardeerde docent van mijn leergang Triomf van de stad. En eerlijk gezegd, het was me wel al opgevallen: in de loop der jaren begon Van Ham zijn mening steeds verder te nuanceren. Steeds meer begon hij het belang van de buurt (het effect van de buurt) te onderkennen in plaats van te ontkennen.

Hij legt nu uit waarom hij zijn mening heeft moeten bijstellen. Hij noemt het “voortschrijdend inzicht vanuit onderzoek”. Ten eerste zijn de tijdreeksen, waarover hij inmiddels kan beschikken, veel langer geworden. Hij zegt: “Die buurteffecten doen zich vooral op lange termijn voor, na 10, 20, 30, 40 jaar. Op korte termijn zijn die effecten er niet, of zijn ze in ieder geval niet meetbaar. Ten tweede was het onderzoek indertijd vaak erg simplistisch. Men vergeleek de ontwikkeling van wijken door de tijd en niet de ontwikkeling van de mensen die daar woonden. Want een deel van de mensen is in de regel na verloop van tijd verhuisd. Maar: als mensen een baan krijgen en meer gaan verdienen en om die reden de wijk gaan verlaten en als ze weer worden vervangen door kansarme mensen, wordt het gemiddelde van de wijk niet beter. Terwijl de oorspronkelijke bewoners er gemiddeld wel op vooruit kunnen zijn gegaan.”

Van Ham vertelt dat er inmiddels in veel landen goed onderzoek is gedaan naar buurteffecten. Ook in Amerika waar onderzoek de buurteffecten al had aangetoond, is nu beter onderzoek voorhanden. Ze hebben daar vouchers uitgereikt aan gezinnen om te verhuizen naar een betere wijk. Voor de mensen zelf verandert er misschien niet zoveel als ze naar een betere wijk verhuizen. Maar de kinderen die naar betere wijken zijn verhuisd, doen het veel beter. Van Ham: “Bij kinderen die in dezelfde wijk wonen waar hun ouders zijn opgegroeid, wordt armoede doorgegeven.”

Hij vertelt verder: “Neem een jongere met een migratie-achtergrond die in een achterstandsbuurt woont met veel mensen met een migratie-achtergrond om zich heen, hij of zij heeft laag-opgeleide ouders, zo’n jongere groeit op in een context waarin je niet naar de universiteit gaat en waar het lenen van geld om te studeren taboe is. Bij een Havo+-advies krijg je geen duwtje om naar het VWO te gaan.”

Van Ham ontkent niet dat er ook op korte termijn effecten zijn “maar die zijn relatief klein”. Vooral op langere termijn zijn de effecten van de buurt waar je woont groot. “De buurt waar je opgroeit hangt samen met de school waar je naar toe gaat, met de onderwijskeuzes die je maakt, dat onderwijs leidt tot bepaald soort werk en een bepaald inkomen. En als je niet uitkijkt kom je zo in een vicieuze cirkel terecht, waarbij je uiteindelijk weer in eenzelfde wijk komt te wonen en jouw kinderen weer dezelfde weg doorlopen. Onderwijs is een cruciale schakel in dit verhaal. De meeste kinderen gaan naar de school die dichtbij is, die je bijna vanaf huis kan zien. Alleen de ouders die heel druk zijn met de toekomst van hun kinderen brengen kinderen naar een school die verder weg ligt, als die beter is. Lageropgeleiden sturen kinderen naar een school die dichtbij is.

Als buurteffecten dus wel degelijk, zeker op de langere termijn, bestaan, heeft het mengen van wijken dan zin, om daarmee te voorkomen dat het effect van de buurt negatief is? Het is opvallend dat het eerste wat Van Ham zegt: “Absoluut”. Maar daarna volgen een paar beslissende nuanceringen.

Ten eerste: “Mengen heeft alleen op de lange termijn zin. Op korte termijn heeft mengen vaak meer nadelen dan voordelen. Je maakt vaak veel netwerken van mensen die moeten verhuizen, kapot. Dat is schadelijke voor het welzijn van de oorspronkelijke bewoners.”

Ten tweede: “Mengen heeft alleen zin als er niet meer dan 20 tot 30% arme mensen overblijven. Als dat percentage hoger is, trekken de rijkere mensen toch weer snel weg. Of brengen ze meteen hun kinderen weer naar een school in een betere wijk. En dan heb je een groot deel van het effect al weer verloren. Maar stel je voor dat in een stad 40% van de mensen arm is, hoe kan je dan op een verstandige manier mengen?”

Ten derde: “Als er maar zo weinig arme mensen mogen blijven wonen, moeten er heel veel naar omliggende gemeenten verhuizen. En die mensen worden in ieder geval niet beter van deze menging. Dat is het echte mengprobleem.”

Moet je dan niets doen? Eigenlijk vertelt Van Ham een tamelijk somber verhaal. Er is een probleem, maar het is zeer de vraag wat we daaraan kunnen doen. Maar fatalistisch is hij niet. Hij meent dat je altijd iets moet proberen. En je kan bijvoorbeeld gaan mengen waar hogere inkomens echt willen wonen. Zoals op Katendrecht. Dat is een goed voorbeeld van geslaagd mengen. Maar overal waar arme mensen weg moeten, ontstaat het sentiment dat ze worden vervangen door “betere burgers”. Dan moet je wel heel zeker weten dat het voor de samenleving als geheel een voordeel is. Maar je moet blijven mengen, want als je niks doet ontmengt de markt vanzelf.

“Je loopt hier vooral op tegen het probleem van de marktwerking. En die botst met een soms heel groot geloof in maakbaarheid. Als rijke mensen een huis elders kunnen kopen, kunnen ze altijd weg. Hoe meer marktwerking hoe meer segregatie ook. Overal in de wereld zie je de rijkeren naar het centrum trekken en de armeren naar de randen. Dat is overal het effect van dezelfde markt.

Die marktwerking zijn we nogal geneigd te vergeten. Zie bijvoorbeeld Utrecht, waar ze aan het Merwedekanaal prachtige woningen gaan bouwen. Daar trek je niet alleen mensen uit de randgemeenten mee aan, maar ook mensen uit de stad die genoeg geld hebben om hun eigen mindere wijk te verlaten. Met dat soort nieuwbouw trek je alle mensen weg die de achterstandsbuurten nog een beetje veerkrachtig houden. Vervolgens neemt de segregatie toe. Ik heb Utrecht voorspeld dat ze met de huidige plannen, die bedoeld zijn om de stad gemengder en beter te maken, ze de stad meer gesegregeerd maken over 10 jaar. Want de wat hogere inkomens trekken uit de wat mindere wijken naar de nieuwbouw.